- Ik weet hoe ik de verschillende zinsdelen in een zin moet benoemen (MH);
- Ik weet hoe ik de verschillende woorden in een zin moet benoemen (M);
- Ik weet wat een samengestelde zin is (M);
- Ik weet wat een samentrekking is (H);
- Ik kan een bijvoeglijke bijzin en een bijvoeglijke bepaling herkennen (H);
- Ik kan correct verwijzen naar een woord dat eerder in een zin of alinea is gebruikt (H).