'OUD structuur'

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
1. Oefen toetsbesrpeken

2. Spreektaal versus schrijftaal 

2. OUD structuur gebruiken. 


Slide 2 - Tekstslide

Oefentoets bespreken

Op tafel Alleen je potlood!

Alleen ik ben aan het woord.

Let go!

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1

Slide 4 - Tekstslide

opdracht 2

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 3

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 4

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 5

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 6

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 7

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 8

Slide 11 - Tekstslide

Vragen? 

Heb je geen kruisje gezet? Vul dan deze forms in 

Lees daarna paragraaf 1 van hoofdstuk 2

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Is Ross fine? Gaat het echt goed met Ross?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

Hoe weet je dat dan? Want hij zegt van wel!

Slide 15 - Open vraag

Spreek en schrijftaal

Groot verschil tussen hoe men spreekt en hoe men schrijft!

Slide 16 - Tekstslide

Spreektaal!

Factoren die meespelen als je spreekt.

1. Je gebruikt je mimiek, lichaam en intonatie om je verhaal te verduidelijken.

2. In een gesprek is de communicatie meestal minimaal een tweewegstraat
(je kan vragen stellen, of ik kan zien aan jouw reactie dat ik het anders moet uitleggen)

3. Nadeel: er is vaak weinig tijd om je antwoord goed te formuleren. De luisteraar houdt daar onderbewust rekening mee.




Voorbeeld:
Wat was de naam van Hitlers hond?
Antwoord: Uhmmm, jaaaaaa, uhhh wacht ohja Blondi toch? Ja inderdaad goed gedaan. 

Slide 17 - Tekstslide

Spreek, denk- en schrijftaal. 

Schrijftaal: 
(het gaat hier niet om grammatica of spelling maar om formuleren):

 


1. Het is eenrichtingsverkeer. Jij moet iets duidelijk maken aan de lezer. Zonder dat de lezer daar vragen over kan stellen of op kan reageren.

2. Hoe vertaal ik mijn spreektaal naar schrijftaal?
 (Eerst goed nadenken voordat je begint te schrijven. Het erover hebben met iemand anders werkt heel goed, daarom laat ik jullie vaak samenwerken)






Wat was de naam van Hitlers hond?
Antwoord: (in denktaal: Blondi!) In schrijftaal: De naam van Hitlers hond was Blondi.

Slide 18 - Tekstslide

Tips voor schrijftaal
Tip 1: Zorg dat je eerst goed weet wat je wilt antwoorden. Begin niet met schrijven voordat je zelf het antwoord bedacht hebt.
(praktische tip: Stel jezelf in je hoofd de vraag: wat wordt er gevraagd? Wat is daarop mijn antwoord?)

Tip 2: Lees altijd je antwoord nog één keer na. Doe dat meteen na het formuleren. 
(Beantwoord mijn antwoord de vraag?)

Tip 3:  gebruik ten alle tijden het OUD structuur. OUD structuur? ja OUD structuur. 

Slide 19 - Tekstslide

OUD structuur
O = staat voor omdat. Je herhaalt de vraag en vult deze aan met het woord omdat.
 

U = staat voor uitleg. Je geeft historische uitleg/informatie die antwoord geeft op de gestelde vraag.


D = staat voor daarom, dus of daardoor. Je uitleg wordt gevolgd door daarom/daardoor/dus, omdat je een conclusie gaat trekken uit je historische uitleg. Dit is de afsluiting van je vraag. Een conclusie is altijd kort en bondig geformuleerd.

Leg uit waarom de Vrede van Versailles een aanleiding was van de tweede wereldoorlog.

De Vrede van Versailles(VvV) was een aanleiding van de tweede wereld oorlog omdat (O) het door de VvV slecht ging met Duitsland. Dit gaf Hitler de mogelijkheid om de macht te grijpen en Duitsland weer op te bouwen. Toen Duitsland weer opgebouwd was begon Hitler de tweede wereldoorlog om een groot Duits rijk te stichten. (U). Daarom is de vrede van Versailles een aanleiding van de tweede wereldoorlog.(D)

Slide 20 - Tekstslide

Deze doen we samen
Leefden Egyptenaren in 6000 v.Chr. in grotere of in kleinere groepen dan in 2000 v.Chr.? Leg je antwoord uit. 

(O) ?
(U) ? 
(D) ? 

Slide 21 - Tekstslide

Deze doen we samen
Leefden Egyptenaren in 6000 v.Chr. in grotere of in kleinere groepen dan in 2000 v.Chr.? Leg je antwoord uit. 

(O) De Egyptenaren leefde in 6000 V.chr in kleinere groepen dan in 2000 V.Chr omdat.
(U) ? 
(D) ? 

Slide 22 - Tekstslide

Deze doen we samen
Leefden Egyptenaren in 6000 v.Chr. in grotere of in kleinere groepen dan in 2000 v.Chr.? Leg je antwoord uit. 

(O) De Egyptenaren leefde in 6000 V.chr in kleinere groepen dan in 2000 V.Chr omdat.
(U) In 6000 V.Chr iedereen nog als jagers en verzamelaars leefde. Dit betekende dat er minder voedsel was en dat er veel rond getrokken werd wat beter gaat in kleinere groepen. 
(D) ? 

Slide 23 - Tekstslide

Deze doen we samen
Leefden Egyptenaren in 6000 v.Chr. in grotere of in kleinere groepen dan in 2000 v.Chr.? Leg je antwoord uit. 

(O) De Egyptenaren leefde in 6000 V.chr in kleinere groepen dan in 2000 V.Chr omdat.
(U) In 6000 V.Chr iedereen nog als jagers en verzamelaars leefde. Dit betekende dat er minder voedsel was en dat er veel rond getrokken werd wat beter gaat in kleinere groepen.
(D) Daarom leefde de Egyptenaren in 6000 V.Chr in kleinere groepen dan in 2000 V.Chr

Slide 24 - Tekstslide

Nu jullie  

Beantwoord de volgende vragen aan de hand van de OUD-structuur.

Let op: het gaat me nu eens niet zozeer om je uitleg zelf maar om de vorm van je uitleg.

Slide 25 - Tekstslide

Waarom was irrigatie landbouw belangrijk voor de Egyptische samenleving?

Slide 26 - Open vraag

conclusie
- OUD-Structuur kan niet altijd, waar mogelijk gebruik hem!

- Persoonlijke keuze


Pak je schrift erbij we oefenen nog éénmaal.

Slide 27 - Tekstslide

Oefenvraag Bron!
Bron 1
Marcus Antonius begeeft zich naar Tarsus. Overmoedig als hij nu geworden is nodigt hij Cleopatra uit om hem daar, in Tarsus, te bezoeken. Zij neemt de uitnodiging aan en vertrekt naar Tarsus. Ze arriveert daar in stijl: haar schip heeft een vergulde voorsteven, purperen zeilen en zilveren roeiriemen. Ze laat zich bedienen door meisjes die verkleed zijn als nimfen. Zelf is ze gekleed als Afrodite, de liefdesgodin. Ze ligt op een gouden canapé en is omringd door jongens in Cupidokostuum. Zo ontmoet Antonius haar. Ze weet hem te verleiden. Hij gaat nu weliswaar om politieke redenen naar Egypte, maar hij wordt daar smoorverliefd op Cleopatra. Cleopatra is dan 28 jaar en Antonius 42. Het wordt een passie die tien jaar zal duren.


Bron 1
Marcus Antonius begeeft zich naar Tarsus. Overmoedig als hij nu geworden is nodigt hij Cleopatra uit om hem daar, in Tarsus, te bezoeken. Zij neemt de uitnodiging aan en vertrekt naar Tarsus. Ze arriveert daar in stijl: haar schip heeft een vergulde voorsteven, purperen zeilen en zilveren roeiriemen. Ze laat zich bedienen door meisjes die verkleed zijn als nimfen. Zelf is ze gekleed als Afrodite, de liefdesgodin. Ze ligt op een gouden canapé en is omringd door jongens in Cupidokostuum. Zo ontmoet Antonius haar. Ze weet hem te verleiden. Hij gaat nu weliswaar om politieke redenen naar Egypte, maar hij wordt daar smoorverliefd op Cleopatra. Cleopatra is dan 28 jaar en Antonius 42. Het wordt een passie die tien jaar zal duren.
 

Opdracht 1
a. Hoe blijkt uit de bron dat Cleopatra een belangrijk persoon was? 

b. Marcus Antonius is de keizer van Rome. Hoe blijkt uit de bron dat Rome belangrijker was dan Egypte?

C. Hoe blijkt uit de tekst dat de schrijver een grotere fan is van Cleopatra dan van Marcus Antonius? 

Slide 28 - Tekstslide

Oefenvragen!
  1. Waarom was de Farao de machtigste man van Egypte? 
  2. Leg uit waarom tijdvak 1 de tijd van Jagers- en verzamelaars genoemd wordt.
  3. Leg uit waarom het ontstaan van de landbouw zorgde voor een einde van het nomadisch bestaan voor mensen? 
O = staat voor omdat. Je herhaalt de vraag en vult deze aan met het woord omdat.

U = staat voor uitleg. Je geeft historische uitleg/informatie die antwoord geeft op de gestelde vraag.
D = staat voor daarom, dus of daardoor. Je uitleg wordt gevolgd door daarom/daardoor/dus, omdat je een conclusie gaat trekken uit je historische uitleg. Dit is de afsluiting van je vraag. Een conclusie is altijd kort en bondig geformuleerd.

Slide 29 - Tekstslide

Doe één van de volgende drie dingen
Ga leren door één van de volgende drie dingen te doen (individueel)
Lees de leertekst en onderstreep wat belangrijk is.
Maak een samenvatting van de tekst
Oefen met de nog niet gemaakte huiswerkvragen

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide