Signaalwoorden & tekstverbanden

Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide


Wat zijn signaalwoorden?

Slide 2 - Open vraag

Wat zijn signaalwoorden?
= Verbindingswoorden

"Woorden die een verband signaleren"

Slide 3 - Tekstslide


Waarom gebruik je signaalwoorden?

Slide 4 - Open vraag

Waarom gebruik je signaalwoorden?

  1. Ze maken tekstverbanden expliciet
  2. Ze zorgen voor meer samenhang in je tekst
  3. Ze maken een tekst leesbaarder 

Slide 5 - Tekstslide

Welke verbanden
zijn er?

Slide 6 - Woordweb



  • Tijd
  • Reden - oorzaak
  • Gevolg
  • Doel
  • Voorwaarde
  • Tegenstelling
  • Toegeving


  • Vergelijking
  • Opsomming
  • Precisering
  • Voorbeeld
  • Samenvatting
  • Conclusie 
Welke verbanden zijn er?

Slide 7 - Tekstslide

opsomming
conclusie

precisering
doel
tijd
voorbeeld
bovendien
kort samengevat
meer bepaald
om te
sedert
ter illustratie

Slide 8 - Sleepvraag

vergelijking

tegenstelling
oorzaak
gevolg
toegeving
voorwaarde
alsof
daarentegen
dat is te wijten aan
ondanks
tenzij
dus

Slide 9 - Sleepvraag

Let op!

Slide 10 - Tekstslide

TIJD

eerst
daarna
dan 
ten slotte / tot slot



OPSOMMING

ten eerste
ten tweede
daarnaast
bovendien
ten slotte / tot slot

Slide 11 - Tekstslide

We gaan naar Lille, Parijs en tenslotte Bordeaux.
We gaan naar Lille, Parijs en ten slotte Bordeaux.
A
A = juist B = fout
B
A = fout B = juist

Slide 12 - Quizvraag

ten slotte / tenslotte
ten slotte = tot slot ; met spatie
 tenslotte = per slot van rekening


 → Je moet stoppen met roken, het is tenslotte ongezond.
→ Je moet meer sporten, gezonder eten en ten slotte stoppen met roken.

Slide 13 - Tekstslide

Juist of fout?
Ik dans sinds 7 jaar.
A
Juist
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

sinds - al

Ik dans al 7 jaar.
Ik dans sinds 2013.

* Ik dans sinds 7 jaar.



Slide 15 - Tekstslide

A) Nederlandse tieners zijn gelukkig, maar ze drinken veel alcohol.
B) Nederlandse tieners zijn gelukkig, want ze drinken veel alcohol.
A
A: tegenstelling B: reden
B
A: reden B: tegenstelling

Slide 16 - Quizvraag

want - maar
Nederlandse tieners zijn gelukkig, maar ze drinken veel alcohol.
 --> Tegenstelling

Nederlandse tieners zijn gelukkig, want ze drinken veel alcohol.
 --> Reden


Slide 17 - Tekstslide

Het virus verspreidt zich snel.
... aan een slechte hygiëne.
A
Dat is te danken aan
B
Dat is te wijten aan

Slide 18 - Quizvraag

te danken aan - te wijten aan
Het virus verspreidt zich snel.
Dat is te wijten aan een slechte hygiëne.
 = negatieve reden


Het virus verspreidt zich moeizaam.
Dat is te danken aan de strikte maatregelen
= positieve reden


Slide 19 - Tekstslide

Appels zijn heel gezond.
... zijn ze ook nog eens heel lekker!
A
Daarna
B
Daarnaast

Slide 20 - Quizvraag

daarna - daarnaast
Daarnaast = opsomming
Daarna = tijd

Appels zijn erg gezond en daarnaast ook nog eens heel lekker!

><
Eerst ga ik naar de winkel en daarna ga ik naar mijn oma.




Slide 21 - Tekstslide

Opdat
= doel 
We beginnen met leuke activiteiten, opdat jullie elkaar beter leren kennen.

=> Zeer formeel taalgebruik



Slide 22 - Tekstslide

Hoe zou je 'opdat' vervangen in de zin?

We beginnen met leuke activiteiten, opdat jullie elkaar beter leren kennen.

Slide 23 - Open vraag

opdat --> zodat
We beginnen met leuke activiteiten, opdat jullie elkaar beter leren kennen.


=> We beginnen met leuke activiteiten, zodat jullie elkaar beter leren kennen.

! Zodat = gevolg !

Slide 24 - Tekstslide

opdat --> om

We beginnen met leuke activiteiten, opdat jullie elkaar beter leren kennen.

=> We beginnen met leuke activiteiten om elkaar beter te leren kennen.



Slide 25 - Tekstslide

Welk verband vind je in deze zin?
Ik eet wafels, terwijl mijn zus pannenkoeken eet.

Slide 26 - Open vraag

terwijl
Ik eet wafels, terwijl mijn zus pannenkoeken eet.
=> tijd
=> tegenstelling


Slide 27 - Tekstslide

terwijl - tenzij
Ik hou van wafels, terwijl mijn zus van pannenkoeken houdt.
=> Tegenstelling

We gaan vanavond wafels eten, tenzij je liever pannenkoeken wil.
=> Voorwaarde


Slide 28 - Tekstslide

Wat betekent 'naarmate'?
Naarmate we ouder worden,
krijgen we meer rimpels.

Slide 29 - Open vraag

naarmate
= Au fur et à mesure de


Naarmate we ouder worden, krijgen we meer rimpels.
  =>  Tweede zinsdeel: inversie!

Vergelijkbaar:
Hoe ouder we worden, hoe meer rimpels we krijgen.

Slide 30 - Tekstslide

A: De man moest gedurende 10 jaar naar de gevangenis.
B: De man moest tijdens 10 jaar naar de gevangenis.
A
A = juist B = fout
B
A = fout B = juist

Slide 31 - Quizvraag

gedurende
= zo lang als de aangegeven tijdsperiode

Gedurende het festival zullen veel bezoekers in tenten of caravans worden gehuisvest.
=> de duur


Slide 32 - Tekstslide

tijdens

= op een moment binnen de aangegeven tijdsperiode

Tijdens het festival mag ook onze vereniging een presentatie geven.
=> een bepaalde tijd

Slide 33 - Tekstslide

uiteindelijk 
eindelijk
ten slotte / tot slot

Slide 34 - Tekstslide

ten slotte / tot slot
1) Tijdsbepaling

Ik ga eerst naar de bakker, daarna naar de slager en tot slot/ten slotte naar de groentewinkel.

2) Opsomming
Ten eerste is roken niet goed voor je gezondheid. Daarnaast kost het heel veel geld. Ten slotte/tot slot kan roken heel storend zijn voor andere mensen.



Slide 35 - Tekstslide

uiteindelijk
Op den duur, helemaal op het einde => TIJDSBEPALING!


We waren verloren gelopen in het bos. Na 3 uur wandelen in het donker hebben we uiteindelijk besloten de politie te bellen.


We hebben een halfuur gediscussieerd of er fraude was of niet. Uiteindelijk hebben we gestemd om een beslissing te nemen.


Studeren is heel zwaar, maar uiteindelijk zal alles goed komen!





Slide 36 - Tekstslide

eindelijk
Na lang wachten, na veel moeite
Opluchting, ongeduld
NU!

De les is eindelijk gedaan!
Eindelijk, hij is daar!
Mijn zus is eindelijk begonnen aan haar scriptie.
Alles is eindelijk goed gekomen!







Slide 37 - Tekstslide

Anderlecht en AA Gent speelden een slechte wedstrijd, beide ploegen konden niet scoren. … werd het dan ook een gelijkspel.
A
uiteindelijk
B
eindelijk
C
tot slot/ten slotte
D
tenslotte

Slide 38 - Quizvraag

We moeten dringend nog eens bij oma op bezoek. Ze zit ... helemaal alleen in het zorgcentrum.
A
uiteindelijk
B
eindelijk
C
tot slot / ten slotte
D
tenslotte

Slide 39 - Quizvraag

[Na de lockdown]
..., we mogen terug naar de campus!
A
eindelijk
B
uiteindelijk
C
tot slot / ten slotte
D
tenslotte

Slide 40 - Quizvraag

Ik wil vandaag beginnen met een korte voorstelling van onze medewerkers. Daarna vertel ik jullie meer over het project en … volgt een vragenronde.
A
eindelijk
B
uiteindelijk
C
tot slot/ten slotte
D
tenslotte

Slide 41 - Quizvraag

Ik had het vak een beetje onderschat, ik moest veel meer woordenschat studeren dan ik dacht. … heb ik maar de helft van het boek geleerd.

A
eindelijk
B
uiteindelijk
C
ten slotte / tot slot
D
tenslotte

Slide 42 - Quizvraag

Deze oefening was saai, ze is … gedaan!
A
uiteindelijk
B
eindelijk
C
ten slotte / tot slot
D
tenslotte

Slide 43 - Quizvraag

Slide 44 - Tekstslide

Lijst op Moodle
  • Begrijp je alles?
  • Kan je de structuren zelf gebruiken?

  • Kunnen toepassen! 
  • Let op de woordvolgorde!

  • Lijst veelgemaakte fouten: extra uitleg! 

Slide 45 - Tekstslide

Oefeningen (moodle)

Slide 46 - Tekstslide