...gaan we van ieder hoofdstuk de zinsdelen leren.
Aan het einde van alle lessen ken je:
persoonsvorm, gezegde (werkwoordelijk én naamwoordelijk gezegde), onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.
Slide 2 - Tekstslide
Grammatica zinsdelen H1
Leerdoelen:
- Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
- Ik kan het onderwerp in een zin vinden
- Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen
Slide 3 - Tekstslide
Hieronder vind je een aantal woorden/groepjes woorden. Maak hiermee zoveel mogelijk verschillende zinnen. Gebruik in elke zin alle woorden/groepjes woorden.
Vorig jaar heb ik voor mijn vrienden een damtoernooi georganiseerd.
Slide 4 - Open vraag
"Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin." De persoonsvorm =
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm? - Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
D
Kees
Slide 6 - Quizvraag
H1 grammatica zinsdelen
Zinnen bestaan uit zinsdelen:
één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Je kunt een zinsdeel meestal vooraan in de zin plaatsen: voor de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
In Lord of the Rings / moet / de hobbit Frodo / een ring / vernietigen.
Slide 7 - Tekstslide
Zinsdelen vinden
Slide 8 - Tekstslide
ZINSDELEN
Slide 9 - Tekstslide
Verdeel onderstaande zin in zinsdelen Josefien wil zaterdag graag winkelen.
Slide 10 - Open vraag
H1 grammatica zinsdelen
Onderwerp vinden:
- Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm --> het antwoord is het onderwerp.
Bijvoorbeeld:
Mijn nichtjes hebben gisteren bij Jim een taart gebakken voor oma.
Wie + PV? Wie hebben? Mijn nichtjes.
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in deze zin?
De meeste leerlingen waren wel in voor een grapje.
A
De meeste leerlingen
B
waren
C
wel in
D
voor een grapje
Slide 12 - Quizvraag
En nu...
Maken: de online opdrachten van grammatica zinsdelen hoofdstuk 1.
Kom allemaal om 11:10u terug in de vergadering, dan ronden we samen de les af.
Ga alvast beginnen met grammatica zinsdelen H2: werkwoordelijk gezegde
Slide 19 - Tekstslide
Wat doe jij?
A
Ik weet wat ik moet doen en ga aan de slag.
B
Ik blijf nog even in de vergadering om extra te oefenen.
Slide 20 - Quizvraag
Grammatica zinsdelen H1
Persoonsvorm
Persoonsvorm vinden:
- Maak van de zin een vraag, de persoonsvorm is dan het 1e werkwoord in de zin.
- Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
- Verander het getal van de zin, maak van enkelvoud meervoud of andersom,
het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
Slide 21 - Tekstslide
Hieronder vind je een aantal woorden/groepjes woorden. Maak hiermee zoveel mogelijk verschillende zinnen. Gebruik in elke zin alle woorden/groepjes woorden.
In de zomer gaan wij altijd naar het buitenland.
Slide 22 - Open vraag
Grammatica zinsdelen H1
Persoonsvorm
Persoonsvorm vinden:
- Maak van de zin een vraag, de persoonsvorm is dan het 1e werkwoord in de zin.
- Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
- Verander het getal van de zin,
maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
Slide 23 - Tekstslide
"Om half negen gaan wij altijd koffiedrinken." De persoonsvorm =
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 24 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm? - Hoe laat staan jullie altijd op?
A
Hoe laat
B
Er is geen persoonsvorm.
C
staan
D
altijd
Slide 25 - Quizvraag
H1 grammatica zinsdelen
Zinnen bestaan uit zinsdelen:
één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Je kunt een zinsdeel meestal vooraan in de zin plaatsen: voor de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
In Lord of the Rings / moet / de hobbit Frodo / een ring / vernietigen.
Slide 26 - Tekstslide
Zinsdelen vinden
Slide 27 - Tekstslide
ZINSDELEN
Slide 28 - Tekstslide
Verdeel onderstaande zin in zinsdelen Josefien wil zaterdag graag winkelen.
Slide 29 - Open vraag
H1 grammatica zinsdelen
Onderwerp vinden:
- Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm --> het antwoord is het onderwerp.
Bijvoorbeeld:
Mijn nichtjes hebben gisteren bij Jim een taart gebakken voor oma.
Wie + PV? Wie hebben? Mijn nichtjes.
Slide 30 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in deze zin?
De meeste leerlingen waren wel in voor een grapje
A
De meeste leerlingen
B
waren
C
wel in
D
voor een grapje
Slide 31 - Quizvraag
Opdracht deze les
NL Online
H1 Grammatica zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp
= huiswerk 5 januari
Klaar?
H1 Trainen (rechterkolom) 'grammatica zinsdelen'
Slide 32 - Tekstslide
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Zetten jullie de afvalcontainer op tijd buiten?
A
Zetten
B
jullie
C
de afvalcontainer
D
op tijd buiten
Slide 33 - Quizvraag
Verdeel deze zin in zinsdelen:
Vriendschapsbandjes zijn lange tijd in de mode geweest.
Slide 34 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Vakantie blijkt voor veel mensen een bron van inspiratie.