Je kunt de pv vinden en de zin in zinsdelen verdelen
Misschien zelfs het onderwerp vinden
Planning:
Voorlezen
Uitleg
Opdrachten maken
Afsluiten
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Vandaag:
Zinsdelen (grammatica 20/21)
Lesdoel:
Je kunt de pv vinden en de zin in zinsdelen verdelen
Misschien zelfs het onderwerp vinden
Planning:
Voorlezen
Uitleg
Opdrachten maken
Afsluiten
Slide 1 - Tekstslide
Hieronder vind je een aantal woorden/groepjes woorden. Maak hiermee zoveel mogelijk verschillende zinnen. Gebruik in elke zin alle woorden/groepjes woorden.
Vorig jaar heb ik voor mijn vrienden een damtoernooi georganiseerd.
Slide 2 - Open vraag
Grammatica zinsdelen 20
Persoonsvorm
Persoonsvorm vinden:
- Maak van de zin een vraag, de persoonsvorm is dan het 1e werkwoord in de zin.
- Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
- Verander het getal van de zin,
maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
Slide 3 - Tekstslide
"Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin." De persoonsvorm =
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm? - Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
D
Kees
Slide 5 - Quizvraag
Les 21 grammatica zinsdelen
Zinnen bestaan uit zinsdelen:
één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Je kunt een zinsdeel meestal vooraan in de zin plaatsen: voor de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
In Lord of the Rings / moet / de hobbit Frodo / een ring / vernietigen.
Slide 6 - Tekstslide
Zinsdelen vinden
Slide 7 - Tekstslide
ZINSDELEN
Slide 8 - Tekstslide
Verdeel onderstaande zin in zinsdelen Josefien wil zaterdag graag winkelen.
Slide 9 - Open vraag
Les 21 grammatica zinsdelen
Onderwerp vinden:
- Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm --> het antwoord is het onderwerp.
Bijvoorbeeld:
Mijn nichtjes hebben gisteren bij Jim een taart gebakken voor oma.
Wie + PV? Wie hebben? Mijn nichtjes.
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in deze zin?
De meeste leerlingen waren wel in voor een grapje
A
De meeste leerlingen
B
waren
C
wel in
D
voor een grapje
Slide 11 - Quizvraag
Opdracht deze les
Huiswerk januari
- les 21 opdracht 2, 3, 4, 6 en 8
Slide 12 - Tekstslide
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Zetten jullie de afvalcontainer op tijd buiten?
A
Zetten
B
jullie
C
de afvalcontainer
D
op tijd buiten
Slide 13 - Quizvraag
Verdeel deze zin in zinsdelen:
Vriendschapsbandjes zijn lange tijd in de mode geweest.
Slide 14 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Vakantie blijkt voor veel mensen een bron van inspiratie.