- Je bent gestart met het onderdeel Woordenschat van hoofdstuk 1 uit Nieuw Nederlands.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1
In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wat zijn de doelen van deze les?
- Je kunt uitleggen wat synoniemen zijn.
- Je kunt voorbeelden van synoniemen geven.
- Je kunt uitleggen wat je aan synoniemen hebt.
- Je bent gestart met het onderdeel Woordenschat van hoofdstuk 1 uit Nieuw Nederlands.
Slide 1 - Tekstslide
Voorkennisvraag: Wat zijn synoniemen?
A
Woorden met meerdere betekenissen.
B
Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen.
C
Woorden met maar één betekenis.
D
Tegengestelde woorden.
Slide 2 - Quizvraag
Voorkennisvraag: Wat is een voorbeeld van synoniemen?
A
groot en groter
B
viool en trompet
C
stuk en kapot
D
dag en nacht
Slide 3 - Quizvraag
Wat is niet juist?
A
Een synoniem is een ander woord voor
B
Synoniemen betekenen ongeveer hetzelfde
C
Kapot is synoniem van stuk
D
Synoniemen zijn dezelfde woorden met een andere betekenis
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een synoniem?
Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Een scholier is bijvoorbeeld hetzelfde als een leerling. Noteren betekent hetzelfde als opschrijven. Zulke woorden noem je synoniemen. Beide woorden betekenen dan hetzelfde of bijna hetzelfde. Ken je de betekenis van een woord in de tekst niet? Zoek dan in de tekst naar een synoniem.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is een synoniem voor het woord constant
A
alsmaar
B
soms
C
nooit
D
zelden
Slide 6 - Quizvraag
synoniem voor reageren
A
negeren
B
regeren
C
?
D
antwoorden
Slide 7 - Quizvraag
synoniem voor uiteraard
A
echt niet
B
natuurlijk
C
soms
D
nooit
Slide 8 - Quizvraag
synoniem: mogelijkheid
A
geen keuze
B
keuze
Slide 9 - Quizvraag
Wat ga je doen?
Ga naar Nieuw Nederlands maak de opdrachten van Woordenschat