Hoofdstuk 4 - les 1

Welkom bij Nederlands
  • Woordsoorten herhaling 
  • Werken aan weektaak
  • Werken aan migrantenliteratuur
  • Spelletje (als er tijd over is) 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
  • Woordsoorten herhaling 
  • Werken aan weektaak
  • Werken aan migrantenliteratuur
  • Spelletje (als er tijd over is) 

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten die je moet kennen
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Wederkerend voornaamwoord
  • Wederkerig voornaamwoord
  • Vragen voornaamwoord
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Betrekkelijk voornaamwoord
  • Onbepaald voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

0

Slide 3 - Video

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan (mijn, jouw etc.)

- staat vóór een zelfstandig naamwoord

mijn fiets, jouw huis, haar boek.

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Wederkerende voornaamwoorden
Vul de volgende zinnen aan: 

Ik heb ... verslapen. 
Hij heeft ... gisteren vergist. 
Wij hebben ... in het nauw gewerkt.

Slide 6 - Tekstslide

Wederkerende voornaamwoorden
De wederkerende voornaamwoorden zijn: me, je, u, zich, ons en jullie.

Slide 7 - Tekstslide

Noodzakelijk wederkerend vnw.
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons die terugslaan op het onderwerp.

Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:

zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen

Slide 8 - Tekstslide

Toevallig wederkerend vnw.
Andere werkwoorden komen soms met een wederkerend voornaamwoord voor:

zich wassen / je voet wassen
zich bezeren / je knie bezeren
zich scheren / de klant scheren

Slide 9 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Wederkerige voornaamwoorden zijn: elkaar en mekaar (en elkander) 

Slide 10 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Wie, wat, welke en wat voor (een) zijn vragende voornaamwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Vragende voornaamwoorden staan meestal aan het begin van een vraag. 

Vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor (een)



Slide 12 - Tekstslide

Dit zijn GEEN vragend voornaamwoorden!
Een vragend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoorden
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is --> het antecedent.

Slide 16 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoorden
Een vb. van een zin met een betrekkelijk voornaamwoord: 
'De som die ik net heb gemaakt'. 
In deze zin is 'die' het betrekkelijk voornaamwoord. 'De som' is het antecedent, hetgeen waar 'die' naar verwijst.

Slide 17 - Tekstslide

Het onbepaald voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord = onbep. vnw 

Slide 18 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kan een persoon of ding zijn. Je kunt het ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.

Alles heb ik voor je over! 

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden
Heb ik je iets gevraagd?
Alles is nog mogelijk.
Ieder kind krijgt een kans.
Niemand praat met Piet.
Men zegt dat altijd.
Iedereen houdt van chocolade.
Als de zonsondergang rood van kleur is, gaat het regenen, zegt men.

Slide 20 - Tekstslide

Weektaak
Wat? H4 opdracht 1a, 2, 3a, 3c
Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 15 minuten
Klaar? Lezen in je boek

timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide