Herhaling Begrijpend Lezen en Meer dan lezen §5

Planning
Welkom ( 10 minuten)
Herhaling Begrijpend lezen (20 minuten)
Wat leren we vandaag? (45 minuten)
Huiswerk: Maak opd. 3 blz. 32/33 § 5 Hoofd- en bijzaken 
Evaluatie les (5 minuten)
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Planning
Welkom ( 10 minuten)
Herhaling Begrijpend lezen (20 minuten)
Wat leren we vandaag? (45 minuten)
Huiswerk: Maak opd. 3 blz. 32/33 § 5 Hoofd- en bijzaken 
Evaluatie les (5 minuten)

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling begrijpend lezen
Stappenplan lezen
Stap 1: Oriënterend lezen 
Doel: onderwerp van een tekst vinden
1. Lees de titel, de tussenkopjes en bekijk de eventuele afbeeldingen. 
2. Lees de eerste alinea of de eerste twee alinea's.
3. Geef aan waar de tekst over gaat (onderwerp).

Slide 2 - Tekstslide

Stap 2: Globaal lezen
Stappenplan lezen
Stap 2: Globaal lezen 
Doel: deelonderwerpen van een tekst vinden
1. Lees van elke alinea de eerste en de laatste zin. 
2. Kijk naar de tekst en verdeel de tekst in: inleiding, middenstuk (kern) en slot


Slide 3 - Tekstslide

Stap 3: Precies lezen
Stappenplan lezen
Stap 3: Precies lezen
Doel: je wil precies weten waar de tekst over gaat
1. Lees de tekst helemaal. 
2. Markeer de kernzin van elke alinea. 
3. Schrijf van elke aline het deelonderwerp op.
4. Schrijf het tekstdoel en de tekstsoort op. 


Slide 4 - Tekstslide

Tekst bestaat uit ...
Tekst (inleiding, middenstuk/kern , slot)
- Alinea (deelonderwerpen) ==> kernzin
    Kernzin: de belangrijkste zin uit de alinea (vaak de eerste of laatste zin van een alinea)
- Tekstdoel (informeren, amuseren, overtuigen, overhalen/activeren, adviseren, instrueren)
- Tekstsoort (krantenbericht, artikel, brief, reclame)


Slide 5 - Tekstslide

Onbekende woorden
Wat moet je doen als je een onbekend woord tegenkomt?
- Betekenis uit de tekst halen (een omschrijving)
- Een synoniem
- Samenstelling ( bijv. schoolbord, kooplust, tuingereedschap)
- Afleiding (misplaatst, heropenen, doelloos, voedzaam)
- Woord uit een andere taal


Slide 6 - Tekstslide

Onbekende woorden
Wat moet je doen als je een onbekend woord tegenkomt?
- Betekenis uit de tekst halen (een omschrijving)
- Een synoniem
- Samenstelling ( bijv. schoolbord, kooplust, tuingereedschap)
- Afleiding (misplaatst, heropenen, doelloos, voedzaam)
- Woord uit een andere taal


Slide 7 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Een tekstverband is een verband tussen alinea's, zinnen en woorden. Je herkent ze aan de signaalwoorden. (Let op!)
1. Tegenstellend tekstverband
2. Chronologisch tekstverband
3. Opsommend tekstverband 
4. Toelichtend tekstverband

Slide 8 - Tekstslide

Tegenstellend verband
Er worden tegenovergestelde zaken genoemd:

Zij heeft een nieuwe iPad, maar Jaap heeft een ander tablet.

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, enz.

Slide 9 - Tekstslide

Chronologisch verband
Een chronologisch verband geeft de tijdsvolgorde van gebeurtenissen aan.


Vroeger hield ik nooit van wandelen, nu ben ik er dol op.

Signaalwoorden: Nu, straks, toen, morgen, daarna etc.
Voorbeeld:

Slide 10 - Tekstslide

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.

Eerst moet ik mijn huiswerk maken. Bovendien moet ik een uittreksel schrijven en ook nog mijn kamer opruimen.

Signaalwoorden: ten eerste, bovendien, niet alleen, verder, enz.

Slide 11 - Tekstslide

Toelichtend verband
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Ik ben gek op taarten, zoals appel- of perentaart.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 12 - Tekstslide

Wat leren we vandaag?
Doel: 
  • Ik kan hoofd- en bijzaken in een tekst herkennen.
  • Ik kan hoofd- en bijzaken in tekst vinden.  

Slide 13 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken
De belangrijkste informatie. Je kunt hoofdzaken vinden in kernzinnen. Hoofdzaken zet je in je samenvatting. 
Bijzaken
Dit zijn bijvoorbeeld voorbeelden bij de kernzin. Kan ook gaan om uitleg. Dit zet je niet in je samenvatting. 

Slide 14 - Tekstslide

Hoofdzaken en bijzaken

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdzaken
Belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst.

  • Inleiding
  • Slot
  • Kernzinnen
  • Signaalwoorden
  • Verbanden
Bijzaken
Minder belangrijke informatie, maken de hoofdzaken duidelijker.
  • voorbeeld
  • herhaling
  • uitleg
  • cijfers
  • details

Slide 16 - Tekstslide

Wat zijn hoofdzaken?
A
de hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
de inleiding
D
de alinea's

Slide 17 - Quizvraag


De hoofdzaken vind je altijd...
A
in de inleiding en in het slot
B
alleen in de inleiding
C
in de kern
D
door heel de tekst

Slide 18 - Quizvraag

Hoofdzaak of bijzaak?
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 19 - Quizvraag

Een hoofdzaak is het... van de tekst
A
Doel
B
Onderwerp
C
Belangrijkste
D
De titel

Slide 20 - Quizvraag

Hoofdzaak of bijzaak?
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 21 - Quizvraag

WAT IS DE HOOFDZAAK?
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
A
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
B
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.

Slide 22 - Quizvraag

WAT IS DE HOOFDZAAK?
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen. De leerlingen moesten op de fiets naar het bos. In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
A
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
B
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
C
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.

Slide 23 - Quizvraag

Waar vind je GEEN hoofdzaken?
A
Inleiding
B
Slot
C
Tussenkopjes
D
Voorbeelden

Slide 24 - Quizvraag

Bijzaken zijn het tegenovergestelde van hoofdzaken.
Dit kunnen zijn:
A
voorbeelden
B
belangrijke informatie
C
herhaling
D
uitleg

Slide 25 - Quizvraag

Hoofdzaken
Bijzaken
Belangrijkste informatie.
Minder belangrijke informatie.

Slide 26 - Sleepvraag

hoofdzaak
bijzaak
Mijn toets begint woensdag om 8.30u
Ik doe bijvoorbeeld ook aan tennis
Nederlands wordt bestuurd door het kabinet
Naast de begrippen moet je op de toets ook weten wat een hoofdzaak is.
Voor het proefwerk lezen moet je goed oefenen.

Slide 27 - Sleepvraag

Samengevat
- Hoofdzaken: de belangrijkste informatie in een tekst. 
- Elke alinea heeft een eigen hoofdzaak, want de schrijver
   wil in elke alinea iets vertellen.
- De rest van de zinnen zijn bijzaak.





Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag!

Wat? Maak opd. 1 blz. 30/31 § 5 Hoofd- en bijzaken
Hoe? Tweetallen
Tijd?  7 minuten
Hulp? Steek je vinger op
Klaar?  Pak een ander kleur pen en kijk na (individueel) 
timer
7:00

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 2 blz. 31
Hoe? Klassikaal 
Tijd? 13 minuten
Hulp? Steek je vinger op
Klaar?  -

Slide 30 - Tekstslide

Huiswerk
Wat? Opdracht 3 blz. 32/33
Hoe? Individueel
Tijd? 20 minuten
Hulp? -
Klaar?  -

Slide 31 - Tekstslide

Evaluatie les 
  1. Wat heb je deze les geleerd?
  2. Wat ging deze les goed?

Slide 32 - Tekstslide