In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
8.5 Rond je cellen
vwo 2
2021
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
- Het 'biologische momentje' van de dag...
- Korte check vorige les
- Leerdoelen 8.5
- Nieuwe uitleg paragraaf 8.5 - Check 8.5
- Gelegenheid tot vragen stellen
- Zelfstandig werken aan HW opdrachten online paragraaf 8.5
Slide 2 - Tekstslide
Het 'biologische momentje' van de dag...
Keelamandelen:
Zitten achterin je keel.
De keelamandelen hebben een functie bij de afweer.
De keelamandelen beschermen het lichaam tegen verschillende bacteriën en virussen, die via de mond binnen komen en zo ernstige ziektes kunnen veroorzaken.
Kunnen ontstoken raken ‘tonsillitis’. De keelamandelen opgezwollen en rood, waarbij soms witte stippen en pus zichtbaar worden.
Keelamandelen ‘knippen’ of ‘pellen’.
Slide 3 - Tekstslide
Check stof van de vorige les
a.d.h.v. 7 open vragen
Slide 4 - Tekstslide
De vorige les hebben we het gehad over de bloedsomloop. 1. Wat weet je allemaal nog over slagaders?
Slide 5 - Open vraag
2. Wat weet je allemaal nog over haarvaten?
Slide 6 - Open vraag
3. Wat weet je allemaal nog over aders?
Slide 7 - Open vraag
4. Wat is de functie van de kleine bloedsomloop?
Slide 8 - Open vraag
5. Wat is de functie van de grote bloedsomloop?
Slide 9 - Open vraag
6. Wat is de functie van de kransslagaders en de kransaders?
Slide 10 - Open vraag
7. Hoe kan een hartinfarct ontstaan?
Slide 11 - Open vraag
Start uitleg 8.5
Slide 12 - Tekstslide
Leerdoelen:
Weten hoe de vloeistof heet afhankelijk van de plek.
Het verband kunnen uitleggen hoe de samenstelling van de vloeistof veranderd d.m.v. verbranding en de plek waar het zich bevindt.
Kunnen benoemen hoe bloedplasma weefselvloeistof wordt en hoe weefselvloeistof weer lymfe of bloedplasma wordt.
De functie van je lymfevatenstelsel kunnen benoemen.
Kunnen uitleggen hoe de lymfe uiteindelijk weer terugkomt in je bloedsomsloop.
Kunnen uitleggen waarom een lymfeknoop/klier schotjes heeft.
Kunnen uitleggen wat er gebeurd wanneer lymfe niet goed wordt afgevoerd.
Het proces van osmose kunnen uitleggen en kunnen toepassen op het menselijk lichaam.
Kunnen uitleggen wat een oedeem is en hoe het ontstaat.
Slide 13 - Tekstslide
Elke cel heeft O2 en glucose nodig. Zou iedere cel letterlijk worden bereikt door een haarvat?
A
Ja
B
Nee
Slide 14 - Quizvraag
Niet iedere cel is dus verbonden met een haarvat. Toch krijgt iedere cel wel voedsel. Hoe dan?
De lage bloeddruk perst bloedplasma + opgeloste stoffen (glucose + O2) uit de haarvaten.
Bloedplasma komt tussen de cellen terecht.
Vanaf nu heet het weefselvocht/vloeistof (WV).
WV vloeit/sijpelt tussen alle cellen en bereikt alle cellen.
Afgifte van meegenomen O2 aan de cellen + uitwisseling van voedingsstoffen/afvalstoffen.
Proces verbranding kan nu plaatsvinden in de cellen.
Bron 2 blz. 64 KK!
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Een gedeelte van het weefselvloeistof moet terug naar het bloed, anders word je bloed te dik. Hoe komt het weefselvloeistof nu weer terug in het bloed?
Slide 17 - Open vraag
Weefselvloeistof kan op 2 manieren weer terug:
Klein gedeelte v/h weefselvloeistof stroomt terug in het haarvat (wordt opgezogen door het haarvat). Het heet dan weer bloedplasma. Bron 4 blz. 65 KK!
Weefselvloeistof wat niet is opgenomen in het haarvat komt terecht in de lymfevaten. Het heet dan lymfe.
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Lymfevaten:
Kenmerken van lymfevaten: - Een doorlaatbare wand - Bevatten kleppen (lymfe één kant op stromen).
2 soorten lymfevatensystemen: - Oppervlakkige lymfevaten: afkomstig v/d huid en de spieren. - Diepere lymfevaten: afkomstig v/d inwendige organen.
Lymfe(vloeistof) bevat: - water met opgeloste stoffen / afvalstoffen zoals CO2. - witte bloedcellen (vorm veranderen, passeren wanden).
Slide 20 - Tekstslide
Lymfevatenstelsel
Lymfevatenstelsel = - lymfevaten - lymfeknopen - (rechterlymfestam en borstbuis)
Lymfeknoop/klier: lymfevaten komen hier bij elkaar. Bron 3 blz. 65 KK!
Lymfe uiteindelijk weer terug in het bloed d.m.v. de rechterlymfestam en de borstbuis die gekoppeld zitten aan de bovenste holle ader.