08. 2BKGT H2 laatste les (12-11-24)

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3,5

H2 Thuis en buitenshuis

Ik heb klaar liggen: 

• rekenmachine,
• pen,
• papier.

Vandaag

• Huiswerk bespreken
• Vragen beantwoorden
• Aan de slag

Doel: 

• Je weet wat je moet weten voor de toets.
  
• Je weet aan welk onderdeel je nog aandacht moet besteden voor de toets.
  
• Al je vragen zijn beantwoord.

Doel 2.1:

• B: Ik kan uitleggen wat consumeren en produceren met elkaar te maken hebben.
• KGT: Ik kan aangeven wat behoeften zijn.
  
• KGT: Ik kan uitleggen wat produceren is.
  
• KGT: Ik kan uitleggen wat consumeren is.
  
• KGT: Ik kan uitleggen dat consumeren beperkt wordt door schaarste in middelen en schaarste in tijd.
  
  

Rekenvaardigheden:

• Je kunt uitkomsten afronden.
• Je kunt rente berekenen.

Doel 2.2:

• B: Ik kan de waarde uitrekenen van productie thuis.
  
• KT: Ik kan de verschillen tussen betaalde en onbetaalde productie benoemen.
  
• KT: Ik kan aangeven wat er nodig is voor de productie.

Doel 2.3: B

• Ik kan benoemen wat er nodig is bij de productie in bedrijven.

Doel 2.4: T

• Ik kan benoemen wat er nodig is voor betaalde productie.
• Ik ken de productiefactoren
  
• Ik weet wat investeren is.

Doel B2.4/T2.6

• Ik kan oorzaken en gevolgen van milieuvervuiling bij productie noemen.
  
• Ik kan manieren noemen om milieuvervuiling tegen te gaan.

Doel B2.5/T2.3:

• BT: Ik kan gegevens opzoeken in een staafdiagram en een cirkeldiagram.
• T: Ik kan een staafdiagram en een cirkeldiagram maken.

Doel T2.5:

• Ik kan redenen noemen om te werken.
  
• Ik kan omstandigheden noemen die werken leuk of minder leuk maken.

Rekenvaardigheden

Ik let er op dat ik:

• Een berekening geef
• De eenheid erbij zet: € / % / enz.
• Een komma zet ipv een punt
• 2 cijfers achter de komma zet bij €

Goederen

Diensten

Wat is onbetaalde productie

1. De productie op het werk
2. De productie die jezelf thuis doet
3. Een schoonmaakster thuis
4. Iemand die komt oppassen op de kind

Wat zijn behoeften?

1. Alles wat je nodig hebt.
2. Alles wat je zelf hebt.
3. Alles wat je graag wil hebben.
4. Wat nodig hebt en graag wilt hebben.

Consumeren is …

1. Een bedrag opzijleggen voor een latere grote aankoop
2. Iets maken waarmee je in je eigen behoefte kan voorzien
3. het kopen van goederen of diensten
4. Invloed uitoefen op andere mensen om iets te kopen

Consumeren wordt beperkt door ...

1. gebrek aan geld
2. gebrek aan tijd
3. gebrek aan tijd en geld
4. wat je graag wilt hebben

Produceren is

1. verkopen aan consumenten
2. het maken van goederen
3. het leveren van diensten
4. het maken van goederen en het leveren van diensten

'Prioriteiten stellen' betekent...

1. kiezen wat je het leukst vindt
2. kiezen wat je het meest belangrijk vindt
3. kiezen wat je het lekkerst vindt
4. kiezen wat je het minst leuk vindt

Wat kan een consument doen om geld te besparen?

1. Uitbesteden
2. Dingen zelf doen

Waarom besteedt een consument de productie meestal uit?

1. Geen zin
2. Geen tijd
3. kan het niet
4. Alle drie de antwoorden

Welke productiefactoren wordt gemaakt met andere productiefactoren?

1. natuur
2. arbeid
3. kapitaal
4. alle 3 zijn ze goed

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?

1. Natuur
2. Producten
3. Arbeid
4. Kapitaal

In de ...... staan regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.

1. Arbowet
2. Arbeidstijdenwet
3. WerkloosheidsWet (WW)
4. Arbeidswet

Wie moet volgens de Arbowet zorgen voor goede arbeidsomstandigheden?

1. Werkgever
2. Werknemer
3. Werkgever en werknemer
4. Dat hoeft niet

Werkgelegenheid is de

1. alle banen die nog vrij zijn
2. Alle banen die al bezet zijn
3. Alle banen die vrij zijn + alle banen die al bezet zijn
4. Alle mensen die willen werken

De werkgelegenheid is de ......

1. Vraag naar arbeid
2. Aanbod van arbeid

wat zijn arbeidsmotieven?

1. het werk bij bedrijven is verdeeld in verschillende banen.
2. manieren om werk te doen.
3. redenen om te willen werken.
4. redenen waarom je moet werken.

De arbeidsomstandigheden zijn thuis vaak anders dan bij de productie buitenshuis. Welke arbeidsomstandigheden komen bij de productie thuis bijna nooit voor?

1. contact met collega's
2. werken voor het eigen gezin
3. zelf het werk kunnen indelen

Bij maatschappelijke kosten moet de burger opdraaien voor milieuvervuiling?

1. Waar
2. niet waar

Hoe noem je de kosten die de samenleving betaald voor de kosten van milieuvervuiling?

1. Milieukosten
2. Productiekosten
3. Maatschappelijke kosten
4. planschade kosten

Een frikandel speciaal kost €2,50 in de snackbar. Zelf maken kost €0,30 aan saus, 0,20 aan ui en €0,50 aan frikandel. Wat is de waarde van productie thuis?

1. €1,00
2. €1,50
3. €0,90
4. €0,50

Hoeveel procent is 672 van 1.200?

1. 0,56 %
2. 56 %
3. 59 %
4. 5,55 %

Kies de juiste berekening

€7,50 per week naar per jaar

1. €7,50 x 12
2. €7,50 x 12 : 52
3. €7,50 x 52
4. €7,50 x 52 : 12

Kies de juiste berekening

€28,76 per maand naar per jaar

1. €28,76 x 12
2. €28,76 x 52
3. €28,76 x 12 : 52
4. €28,76 x 52 : 12

Aan de slag

(Afronden paragrafen)

Flitskaarten

Rekentrainers

Test jezelf

Diagnostische toets

Versterk jezelf*

Mindmap

Versterk jezelf

Vooruitblik

Volgende les is de toets van hoofdstuk 2. 

Je weet dat je goed bent voorbereid

voor de toets.

9 uur: Toets Hoofdstuk 2

(Nog niet klaar voor de toets? Overleg en plan!)

Huiswerk 18 november

Nabespreking

Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Een jaar heeft _____ dagen!
Een jaar heeft _____ weken!
Een jaar heeft _____ kwartalen!
Een jaar heeft _____ maanden!
Een week heeft _____ dagen!

Hoeveel dagen heeft een jaar?

Antwoorden

Een jaar heeft 365 dagen!
Een jaar heeft 52 weken!
Een jaar heeft 4 kwartalen!
Een jaar heeft 12 maanden!
Een week heeft 7 dagen!

1 maand

4 weken