Quizvragen over paragraaf 1-2-4 en 5

paragraaf 5
opdracht 5, 6 en 8
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

paragraaf 5
opdracht 5, 6 en 8

Slide 1 - Tekstslide

Oefenen voor de toets van morgen
maken toetsvragen paragraaf 1-2-4 en 5
maken oefenvragen
doorlopen test jezelf


Individueel in stilte zodat iedereen zich goed kan voorbereiden.

Slide 2 - Tekstslide

Een broodje in de Aula kopen is
A
Zelfvoorziening
B
Consumeren

Slide 3 - Quizvraag

Onbetaalde productie
Betaalde productie

Slide 4 - Sleepvraag

Kun je door de natuur consumeren?
A
Nee
B
Ja

Slide 5 - Quizvraag

Consumeren betekent: een behoefte bevredigen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Wat is produceren
A
Iets kopen
B
Iets gebruiken
C
Produceren is gratis
D
Iets doen of maken voor de bevrediging van behoeften

Slide 7 - Quizvraag

Tussendoor wil iedereen wat eten, dat is
A
consumeren
B
een behoefte
C
produceren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is onbetaalde productie
A
De productie op het wek
B
De productie die jezelf thuis doet
C
Een schoonmaakster thuis
D
Iemand die komt oppassen op de k...

Slide 9 - Quizvraag

Een broodje pindakaas eten is
A
consumeren
B
behoefte
C
produceren

Slide 10 - Quizvraag

In de economie betekent schaarste:
A
Dat iets zeldzaam is (zoals diamanten)
B
Dat iets heel kostbaar/duur is (zoals goud)
C
Dat is iets op kan gaan (zoals olie)
D
Dat je iets moet inleveren (tijd/geld) om het te krijgen

Slide 11 - Quizvraag

Betaalde of onbetaalde arbeid?
De leraar die jou les geeft.
A
betaalde arbeid
B
onbetaalde arbeid

Slide 12 - Quizvraag

Een timmerman
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 13 - Quizvraag

Vrijwilligerswerk is een voorbeeld van
A
Betaalde arbeid
B
Onbetaalde arbeid

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin hieronder is het begrip productiefactoren goed omschreven?

Productiefactoren zijn:
A
Hulpmiddelen bij de productie.
B
Kapitaalgoederen.
C
Mensen die werken.
D
Natuur, arbeid en kapitaalgoederen.

Slide 15 - Quizvraag

Consumeren
Investeren
Consumeren
Investeren
Henk laat zijn haren knippen bij de kapper
De McDonalds koopt een nieuwe koeling
WereDi koopt een pooltafel voor de personeelsruimte
Jetje koopt 3 hamburgers om te delen met vrienden

Slide 16 - Sleepvraag

Behoefte
Consumeren
Produceren
Het gemis van iets wat je graag wilt hebben of doen.
Een behoefte vervullen.
Iets doen of maken voor het vervullen van een behoefte.

Slide 17 - Sleepvraag

consumeren
produceren
Het maken van goederen en diensten
Het gebruiken van goederen en diensten

Slide 18 - Sleepvraag

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Producten
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 19 - Quizvraag

Appelbomen
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 20 - Quizvraag

Grondstoffen horen bij
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal

Slide 21 - Quizvraag

Voorraad grondstoffen in een bedrijf valt onder:
A
kapitaalgoederen
B
arbeid
C
Natuur
D
Geen van deze 3

Slide 22 - Quizvraag

Elektriciteit is
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal

Slide 23 - Quizvraag

Welke productiefactor is het belangrijkst bij fysiotherapie?
A
Kapitaal
B
Natuur
C
Arbeid
D
Arbeid en natuur

Slide 24 - Quizvraag

Wat is investeren?
A
Het beleggen van geld
B
Het kopen van kapitaalgoederen
C
Ondernemen
D
Winst maken

Slide 25 - Quizvraag

ARBO-wetten gaan over de arbeidsomstandigheden tijdens het werk.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Tom rijdt met een vrachtwagen van Deco BV. De vrachtwagen hoort bij de productiefactor
A
Arbeid
B
kapitaalgoederen
C
natuur

Slide 27 - Quizvraag

In de ...... staan regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.

A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
C
WerkloosheidsWet (WW)
D
Arbeidswet

Slide 28 - Quizvraag

Een deeltijdbaan heet ook wel.
A
tijdelijke baan
B
vaste baan
C
fulltimebaan
D
parttimebaan

Slide 29 - Quizvraag

paragraaf 5
opdracht 5, 8

Slide 30 - Tekstslide

Kees werkt de hele week 20 uur. Hij heeft een ....
A
voltijdbaan
B
deeltijdbaan
C
flexcontract
D
nuluren contract

Slide 31 - Quizvraag

Arbeidsomstandigheden betekent
A
Slechte hygiëne in een bedrijf
B
Het salaris dat arbeiders verdienen
C
Welk werk je doet.
D
Omstandigheden waaronder arbeiders hun werk doen.

Slide 32 - Quizvraag

Jesse werkt 36 uur per week. Hij heeft een ....
A
deeltijdbaan
B
voltijdbaan

Slide 33 - Quizvraag

Eten is een
A
middel
B
alternatief aanwendbaar
C
behoefte

Slide 34 - Quizvraag

Wat houdt een deeltijdbaan in?
A
Je werkt minder dan het volledige aantal uren.
B
Je werkt het volledige aantal uren.

Slide 35 - Quizvraag