A1 CH1 Grammar + Stones

Grammar en stones chapter 1
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammar en stones chapter 1

Slide 1 - Tekstslide

Present simple

Slide 2 - Tekstslide

Welke letter komt er achter het werkwoord te staan bij de SHIt-regel?
A
+d
B
+t
C
+s
D
+en

Slide 3 - Quizvraag

Bij welke personen moet je de SHIt-regel toepassen?

Slide 4 - Open vraag

Choose the correct form:
I _________ to school every day.
A
walks
B
walk
C
walking

Slide 5 - Quizvraag

Choose the correct form:
They _________ going for walks.
A
enjoying
B
enjoys
C
enjoy

Slide 6 - Quizvraag

Choose the correct form:
She ________ for her English test every day.
A
study
B
studies
C
studys
D
studying

Slide 7 - Quizvraag

Wat komt er bij de SHIt-regel achter te staan wanneer het woord eindigt op een sisklank, zoals de -s of -ch?

Slide 8 - Open vraag

Object pronouns

Slide 9 - Tekstslide

Choose the correct object pronoun.
The teacher likes ______ (mij).
A
I
B
my
C
me
D
i

Slide 10 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
Can you call _____ (hem)?

A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 11 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
She looks like ______ (haar).
A
him
B
us
C
her
D
me

Slide 12 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
I can see _____ (ze/hen).

Slide 13 - Open vraag

Choose the correct object pronoun.
Jake doesn't want to eat _____ (het).

Slide 14 - Open vraag

Interrogative pronouns

Slide 15 - Tekstslide

Choose the correct interrogative pronoun:
________ are you leaving for France?
A
Who
B
When
C
Which
D
What

Slide 16 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
________ car do you want?
A
Who
B
Which
C
What
D
Why

Slide 17 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
________ ball do you want, the softball or the tennis ball?
A
What
B
Who
C
Which
D
Who

Slide 18 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
_______ are you doing today?
A
Why
B
Which
C
When
D
How

Slide 19 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
_________ shoes are these?
A
Why
B
Whose
C
How
D
Where

Slide 20 - Quizvraag

Stones

Slide 21 - Tekstslide

Translate to English:
Hoe oud ben jij? Ik ben twaalf jaar oud.

Slide 22 - Open vraag

Translate to English:
Hallo, ik heet Ellen. Ik ben jouw buurvrouw.

Slide 23 - Open vraag

Translate to English:
Ik wil je graag voorstellen aan Cas, hij is mijn beste vriend.

Slide 24 - Open vraag

Translate to English:
Ik ben geboren in Oldenzaal op 2 juni.

Slide 25 - Open vraag

Translate to English:
Kun je me iets vertellen over je broer?

Slide 26 - Open vraag

Well done! Thanks for your efforts. :)

Slide 27 - Tekstslide