Starttaal Instap thema 3 Herhaling

Starttaal Instap
Nederlands
---
Thema 3 
In en om het huis
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Starttaal Instap
Nederlands
---
Thema 3 
In en om het huis

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Check in: hoe zit je er nu bij?
šŸ˜’šŸ™šŸ˜šŸ™‚šŸ˜ƒ

Slide 2 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Blader door je boek.
Welke leerdoelen heeft thema 3?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de leerdoelen van thema 3?
1. Ik ken de begrippen: een instructie, ingrediĆ«nten, inhoud, gebruiksaanwijzing, bewaaradvies en houdbaarheidsdatum, recept, bijsluiter, spelregels.ā€‹

2. Ik kan een instructie lezen en uitvoerenā€‹
3. Ik begrijp de pictogrammen veiligheidswaarschuwingenā€‹
4. Ik kan een kalender lezenā€‹
5. Ik kan een formeel telefoongesprek voerenā€‹
6. Ik kan een vraag bedenken aan de telefoonā€‹
8. Ik kan een e-mail sturen naar een organisatieā€‹









Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 3 woordenschat:
Hoeveel woorden kun jij onthouden?

de gebruiksaanwijzing
het etiket
de e-mail
de waarschuwing
het recept
de instructie
ingrediƫnten
spelregels
de inhoud
het pictogram
timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel belangrijke woorden van thema 3 kun jij opzeggen?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leer de woorden voor de toets
1. Spelling
2. Betekenis
De spelregel
Het etiket
de inhoud
De instructie
De waarschuwing
Het recept
De e-mail
Het pictogram
De ingrediƫnten
De gebruiksaanwijzing

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

informatie op producten in huis
de inhoud
het bewaaradvies
de gebruiksaanwijzing
de ingredienten
de houdbaarheidsdatum
De instructie

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort bij het plaatje?
A
de houdbaarheidsdatum
B
de gebruiksaanwijzing
C
de ingrediƫnten
D
het bewaaradvies

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort bij het plaatje?
A
de instructie
B
de gebruiksaanwijzing
C
de ingrediƫnten
D
het bewaaradvies

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort bij het plaatje?
A
de houdbaarheidsdatum
B
de gebruiksaanwijzing
C
de ingrediƫnten
D
het bewaaradvies

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort bij het plaatje?
A
de houdbaarheidsdatum
B
de gebruiksaanwijzing
C
de ingrediƫnten
D
het bewaaradvies

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

PICTOGRAMMEN

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een pictogram =
A
1000.000 gram
B
een symbool met belangrijke informatie
C
een dief die eten steelt
D
een foto van een gevaarlijke situatie

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent deze pictogram?

Slide 16 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent deze pictogram?

Slide 18 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent deze pictogram?

Slide 20 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de afvalkalender
Op welke dag wordt het papier opgehaald?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke dag wordt het papier opgehaald (volgens de kalender)?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een hondenkop vouwen
Voor de onderstaande opdracht krijg je 5 minuten de tijd.


timer
5:00

Slide 23 - Tekstslide

Geen instructie!
Kijk naar je hondenkop.
Welke smiley hoort erbij?
šŸ˜’šŸ™šŸ˜šŸ™‚šŸ˜ƒ

Slide 24 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een INSTRUCTIE?
A
Een uitleg hoe je iets moet doen/maken
B
Informatie over wat wel/niet mag
C
Een recept
D
Hoe lang houdbaar eten/drinken is

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een instructie schrijven
Wanneer je een instructie gaat schrijven is het belangrijk om te bedenken in welke volgorde je de informatie zet.

  • Met welke informatie begin je?
  • Welke informatie schrijf je daarna?
  • Met welke informatie eindig je?

Slide 26 - Tekstslide

Je hebt net zelf gemerkt hoe het is om iets zonder en met een instructie te doen.
Kijk naar de instructie hiernaast. 

Het is een instructie voor een pannenkoek.

Zet de verschillende stappen in een goede volgorde.

Schrijf de letters in de goed volgorde op.






Instructie Pannenkoeken bakken


A Draai de pannenkoek om als hij goudgeel is
B En smullen maar!
C Giet Ć©Ć©n soeplepel beslag in de pan
D Doe meel, eieren en melk beslag in een kom
E Doe suiker of stroop op de pannenkoek
F  Doe olie of boter in de koekenpan
G Roer het beslag totdat er geen klontjes meer zijn
H Zijn beide kanten goudgeel? Leg de pannenkoek op een bord

Slide 27 - Tekstslide

Bron: www.jeanne-miniatuur-schilderij.nl via Google

Noteer de juiste volgorde in je schrift.

Antwoord:
Juiste volgorde moet zijn:
5 - 2 - 7 - 1 - 4 - 6 - 3

Wat is de goede volgorde voor de instructie van pannenkoeken bakken?
A
D-C-A-F-G-H-E-B
B
D-H-A-C-F-G-E-B
C
D-G-F-C-A-H-E-B
D
G-D-F-C-A-E-H-B

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een formeel telefoongesprek

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke gespreksregels zijn er als
je belt met een organisatie?

Slide 31 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

de gespreksregels
- Begin met je voor- en achternaam (goedemiddag, met. . .)
- Zeg u (respect)
- Laat de ander uitpraten
- Spreek duidelijk
- Bel op een rustige plek
- Bedenk van te voren wat je wil zeggen/vragen
- zeg aan het eind 'dag/tot ziens'


luister nu naar een fragment (opdracht 4 blz 246)

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5

Slide 33 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Een telefoongesprek met de supermarkt
Situatie: je hebt net boodschappen gedaan. Je komt thuis met de boodschappen. Je ziet dat je oplader uit je jas is gevallen. 
Je belt de supermarkt. Je vraagt of ze een oplader hebben gevonden.
Persoon A: medewerker van de supermarkt (start het gesprek)
Persoon B: de klant

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telefoongesprek:
A De medewerker
B De klant

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd
bij thema 3?

Slide 37 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Geef je zelf een cijfer voor je INZET tijdens deze les
0100

Slide 38 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet ik nog extra oefenen
voor de toets?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

00:12
Waarom telefoneren mensen?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

01:09
Wat is het verschil tussen en formeel en informeel telefoongesprek?
A
Informeel = over informatie Formeel = over iets anders
B
Informeel = met onbekenden Formeel = met bekenden
C
Informeel = gezellig Formeel = over een formulier
D
Informeel = met bekenden Formeel = met onbekenden

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

01:33

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

02:04
Welk woord gebruik je, als je een zin herhaalt?
Bijvoorbeeld:
Het zwembad sluit om vijf uur.
. . . . het zwembad sluit om vijf uur.
A
Maar
B
En
C
Dus
D
Want

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

02:21
Een formeel telefoongesprek, eindig je met:
DOEIIIIIIIII!
Goed
Fout

Slide 44 - Poll

Deze slide heeft geen instructies