Bij de verkleinvorm van woorden die op é eindigen, vervalt het accent en wordt de e verdubbeld: het is cafeetje, canapeetje, comiteetje, coupeetje en souffleetje. Ook schemaatje, autootje en accuutje zijn juist.
Slide 4 - Tekstslide
herhaling zinsontleding
De vakkenvuller van de Jumbo, verlangt naar een kleine pauze
WWG verlangt
OW De vakkenvuller van de Jumbo
LV - MV -
VZV naar een kleine pauze
BWB -
BVB kleine-> pauze/ van de Jumbo -> De vakkenvuller
bijstelling met die rode krullen,
Slide 5 - Tekstslide
Verschil BWB en VZV
Een BWB begint ook vaak met een voorzetsel. Let daarom goed op. Het voorzetsel van een VZV is NIET te vervangen. Bij het BWB kan dit wel.
De pan staat op het vuur.
Ik streef naar een goed cijfer voor de toets.
Slide 6 - Tekstslide
huiswerk
Grammatica blok 3 opdracht 2, 4, 5, 6
Slide 7 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Koppelwerkwoorden
ZWaBBeLS
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
NWG
Bij een NWG is (of wordt/blijft) het onderwerp iets.
Bij een WWG doet het onderwerp iets.
Lennard bouwt een auto van Lego.
Lennard is erg creatief.
Slide 10 - Tekstslide
Het werkwoordelijk deel
Rosalie is vorige maand vijf geworden.
Wat is het werkwoordelijk deel?
Slide 11 - Tekstslide
Het naamwoordelijk deel
Rosalie is vorige maand vijf geworden.
Wat is het naamwoordelijk deel?
(wat is ze geworden?)
Slide 12 - Tekstslide
VZV i.c.m. NWG
Een LV en een MV kunnen nooit voorkomen in een zin met een NWG. Een VZV wel!
Onze buurvrouw is dol op Helene Fischer.
NWG=
OW=
LV=
MW=
BWB=
BVB=
bijstelling=
Slide 13 - Tekstslide
VZV i.c.m. NWG
Een LV en een MV kunnen nooit voorkomen in een zin met een NWG. Een VZV wel!
Onze buurvrouw is dol op Helene Fischer.
NWG=is dol
OW= Onze buurvrouw
LV= -
MW= -
VZV= op Helene Fischer
BWB=
BVB= Onze -> buurvrouw
bijstelling= -
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
lijdende en bedrijvende vorm
De ober mixt een drankje.
Het drankje wordt door de ober gemixt.
Doet het onderwerp iets? bedrijvende vorm
Wordt er iets met het onderwerp gedaan? lijdende vorm
Slide 16 - Tekstslide
oefenen
De salade wordt door de kok bereid.
De man wast zijn hond.
De hond wordt door zijn baasje uitgelaten.
Slide 17 - Tekstslide
tijden
Het eten wordt door de vader gekookt.
Het eten werd door de vader gekookt.
Het gerecht is door vader gekookt.
Het gerecht was door de vader gekookt.
bij onvoltooid een vorm van worden
bij voltooid een worm van zijn
Slide 18 - Tekstslide
herschrijven
Het eten wordt door de vader gekookt. ott
Het eten werd door de vader gekookt. ovt
Het gerecht is door vader gekookt. vtt
Het gerecht was door de vader gekookt. vvt
probeer lijdende zinnen te vermijden. Dit leest niet fijn.
Vader kookt het eten.
Vader kookte het eten.
Vader heeft het eten gekookt.
Vader had het eten gekookt.
Slide 19 - Tekstslide
huiswerk
Grammatica blok 3 opdracht 1, 3, 8
Als je klaar bent, ga je oefenen op cambiumned.nl
Niet een spelletje doen!
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
deze les
Absenten
Hoe schrijf je...
Woordsoortbenoeming
huiswerk
Slide 22 - Tekstslide
absenten
Slide 23 - Tekstslide
hoe spel je...
websiteje (ga op je tafel zitten)
websitetje (ga naast je stoel staan)
Slide 24 - Tekstslide
De juiste vorm is websiteje. Daarmee sluiten we het dichtst aan bij de uitspraak. In de uitspraak eindigt website op een t: [wepsait]. Daarachter plaatsen we de uitgang -je (vergelijk geit - geitje). Als we niet de uitspraak maar de spelling als uitgangspunt zouden nemen, zou websitetje logischer zijn. Na woorden op een klinker volgt immers de verkleinuitgang -tje (antennetje, façadetje, anekdotetje). Maar websitetje leidt tot een verkeerde uitspraak.
Slide 25 - Tekstslide
betrekkelijk voornaamwoord
De glazen fles, die op het aanrecht staat, is leeg.
Slide 26 - Tekstslide
antecedent 'wat'
Het mooiste wat ik kon vinden heb ik voor jou gekocht. (overtreffente trap)
Alles wat ik wilde hebben, heb ik gekregen. (iets vaags, alles)
Binnenkort gaan we naar de Efteling, wat ik erg leuk vind. (hele zin)
Slide 27 - Tekstslide
aanwijzend voornaamwoord
Deze fles moet naar de glasbak gebracht worden.
Slide 28 - Tekstslide
onbepaald voornaamwoord
Iemand moet nu naar de glasbak, maar ik doe het niet!
Het is niet duidelijk wie precies. Iemand is onbepaald.