Boekvergelijking les 2 - Middenstuk, slot en fictiebegrippen

Boekvergelijking - les 2
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Boekvergelijking - les 2

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • (1) Ik weet hoe een betoog is opgebouwd (inleiding, middenstuk, slot).
  • (2) Ik kan het schrijfplan invullen.
  • (3) Ik kan fictiebegrippen gebruiken t.b.v. de argumentatie in mijn middenstuk.
  • (4) Ik weet welke signaalwoorden ik kan gebruiken (in mijn middenstuk).

Slide 2 - Tekstslide

1. We kijken nu de volgende video over de 'opbouw' van een betoog...

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Goed schrijven gaat in 4 stappen
  1. Oriënteren
  2. Voorbereiden
  3. Schrijven
  4. Herschrijven

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

2. Schrijfplan
Bekijk jouw Schrijfplan voor de Literatuuropdracht.
Download het Schrijfplan.
Maak aantekeningen.


Slide 10 - Tekstslide

Inhoud Schrijfplan
Bij het invullen van het Schrijfplan ben je eerst bezig met stap 1 (oriënteren).
In het Schrijfplan zet je namelijk het:
Onderwerp
  •  In een paar woorden waar de hele tekst over gaat.
Hoofdgedachte:
  • In een zin wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.  Bij een betoog geeft de schrijver aan wat hij van het onderwerp vindt.
  • Boek X is van betere literaire kwaliteit dan boek Y.
  • Boek X is een literair meesterwerk en boek Y is dat niet.
  • Boek X is een literair meesterwerk en boek Y is meer lectuur.
Tekstdoel:
  • Welk doel heeft de tekstvorm van een betoog? --> Overtuigen!
Publiek:
  • Je schrijft op voor welk publiek je schrijft. Dit is belangrijk omdat je jouw taalgebruik hierop wilt aanpassen in het betoog.

Slide 11 - Tekstslide

Inhoud Schrijfplan
Daarna ga je in het bouwplan aan de slag met het nadenken over de inleiding, het middenstuk en het slot (stap 2 voorbereiden).

 Je kiest eerst één van de vier manieren om jouw onderwerp te introduceren:
0 het onderwerp aankondigen
0 een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen
0 een of meer vragen stellen
0 de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen

Je introduceert kort én krachtig beide boeken.
Je werkt toe naar een standpunt waarin jouw literaire opvatting naar voren komt (hoofdgedachte van jouw betoog).



Slide 12 - Tekstslide

Inhoud Schrijfplan [vervolg]
Daarna ga je verder werken aan de ‘kern’ oftewel het middenstuk van jouw betoog.
  • In de kern van jouw betoog formuleer jij verschillende deelonderwerpen.
  • Per deelonderwerp schrijf je de titel van het deelonderwerp op in het bouwplan (tussenkopje).
  • Per deelonderwerp bedenk je één goed argument. Dit argument schrijf je op als kernzin van deze alinea.
  • Om jouw argument (de kernzin) te ondersteunen geef je een toelichting of voorbeelden.

Slide 13 - Tekstslide

Inhoud Schrijfplan [vervolg]
In het slot herhaal je jouw standpunt nog eens (de hoofdgedachte) en kies je één van onderstaande opties om het onderwerp af te sluiten:
0 conclusie
0 samenvatting
0 advies


Je schrijft een aantal steekwoorden op over de afsluiting van het onderwerp.
Je bedenkt een laatste zin die erg pakkend is voor jouw lezer!


Slide 14 - Tekstslide


Voorbeeld argument
"Op de eerste plaats zorgt het meervoudig perspectief in Boek X voor ontzettend veel spanning. Het boek is niet geschreven vanuit één persoon, maar vanuit meerdere personages. Zo volg je als lezer het Lars, de rechercheur, die probeert om de moord op Wessel op te lossen en je volgt Tim, de moordenaar, die steeds op jacht is naar zijn volgende slachtoffer. Als lezer weet je door dit perspectief meer dan de personages zelf en dat zorgt voor een bepaalde puzzel van de verhaallijnen en een opbouw in de complexiteit van de gebeurtenissen. "Alleen Tim wist dat zijn volgende slachtoffer een vrouw zou zijn." 1 Dit in tegenstelling tot boek Y waarbij...

 1. Sikking, T.  (2022). Het ATC bloedt. Hilversum: Coutinho.

Slide 15 - Tekstslide

"Op de eerste plaats zorgt het meervoudig perspectief in Boek X voor ontzettend veel spanning. Het boek is niet geschreven vanuit één persoon, maar vanuit meerdere personages. Zo volg je als lezer het Lars, de rechercheur, die probeert om de moord op Wessel op te lossen en je volgt Tim, de moordenaar, die steeds op jacht is naar zijn volgende slachtoffer. Als lezer weet je door dit perspectief meer dan de personages zelf en dat zorgt voor een bepaalde puzzel van de verhaallijnen en een opbouw in de complexiteit van de gebeurtenissen. "Alleen Tim wist dat zijn volgende slachtoffer een vrouw zou zijn." [voetnoot 1]

 1. Sikking, T.  (2022). Het ATC bloedt. Hilversum: Coutinho.
Signaalwoorden opsomming
Literair begrip
Literair begrip
Kernzin
Uitleg/toelichting bij kernzin

Slide 16 - Tekstslide

3. Herhaling fictiebegrippen

Slide 17 - Tekstslide

Een greep uit enkele fictiebegrippen
  • Spanning
  • Meervoudig vertelperspectief
  • Alwetende verteller
  • Ik-perspectief
  • Hij/zij-perspectief (personale vertelinstantie)
  • Vertelde tijd
  • Vertel tijd
  • Flashback
  • Flashforwards
  • Flat Character / Round Character

  • Motieven
  • Thema's
  •  Tijdlijn
  • Chronologisch
  • Niet-chronologisch
  • Betrouwbaarheid van het perspectief
  • Ruimtes/ruimten
  • Open einde
  • Setting
  • Schrijfstijl
Enzovoorts.

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Zoek van zes fictiebegrippen de betekenissen op. Gebruik hiervoor Laagland Cursus 1 en Cursus 2. Geef bij ieder fictiebegrip uitleg + een voorbeeld uit een door jullie gelezen boek.
Met wie? In een duo. Je mag samenwerken met klasgenoot naast je.
Hoe? Op laptop in een document in Word.
Tijd? 15 minuten.
Daarna? Presenteren aan de klas.


timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide


Aan de slag! Oefening


Wat? Open jullie Schrijfplan in Word. Vul het Schrijfplan in over de door jou gekozen boeken. Denk aan de eisen van de opdracht.
Hoe? Voor jezelf.
Tijd? 20 minuten.
Daarna? Enkele schrijfplannen klassikaal bespreken.

Één les voor de toets vul je met pen en papier het definitieve Schrijfplan in. Schrijfplan mag je meenemen naar de toets. Tijdens de toets Betoog zelf schrijven.



timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

4. Gebruik signaalwoorden in betoog


Weet je het nog?

Slide 21 - Tekstslide


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

 Vraag 1 van 10
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 22 - Quizvraag


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
 Vraag 2 van 10
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 23 - Quizvraag


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
 Vraag 3 van 10
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 24 - Quizvraag


 Maak de zin af.
 Aan een signaalwoord kun je zien ...
 Vraag 4 van 10
A
uit hoeveel alinea’s de tekst bestaat.
B
wat voor soort zin er in de tekst staat.
C
uit hoeveel zinnen de tekst bestaat.
D
wat voor soort verband er in de tekst staat.

Slide 25 - Quizvraag


 Wat is een voorbeeld van een  
 tekstverband?
 Vraag 5 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
oorzaak-gevolg

Slide 26 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 27 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 28 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 8 van 10
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 29 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 9 van 10
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 30 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 31 - Quizvraag

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 32 - Tekstslide

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 33 - Tekstslide


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 34 - Open vraag


  Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?

Slide 35 - Open vraag

 Opdracht 2

Slide 36 - Tekstslide


 Welk signaalwoord dat   
  eindigt op een S hoort op 
  het laatste stippellijntje?

Slide 37 - Open vraag


  Op welk tekstverband wijst
  het signaalwoord dus?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 38 - Quizvraag

 Opdracht 3

Slide 39 - Tekstslide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 40 - Sleepvraag

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 41 - Sleepvraag

 Opdracht 4

Slide 42 - Tekstslide


 Welk signaalwoord dat wijst o
 het tekstverband oorzaak-gevolg 
 staat in zowel zin 4 als 7?

Slide 43 - Open vraag


“Wanneer het volle maan is  
 en de maan het  dichtst bij  
 de aarde staat ...” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 44 - Quizvraag

In jullie betoog kun je de volgende signaalwoorden gebruiken...

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Tot slot
Aan de slag!


Wat? Open opnieuw jullie Schrijfplan in Word. Noteer bij ieder onderdeel in het Schrijfplan (iedere alinea) welke signaalwoorden je van plan bent te gaan gebruiken. Gebruik hiervoor slides 46 t/m 50 van deze les.
Hoe? Voor jezelf.
Tijd? 10 minuten.
Daarna? Klassikale terugkoppeling en afsluiting les.



timer
10:00

Slide 51 - Tekstslide

Einde les
Vooruitblik...

Beeldspraak en stijlfiguren tijdens de volgende les


Slide 52 - Tekstslide