A03 - Erfelijkheid

Welke deling produceert geslachtscellen?
A
Mitose
B
Meiose
1 / 34
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welke deling produceert geslachtscellen?
A
Mitose
B
Meiose

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel chromosomen bevatten geslachtscellen van mensen?
A
23
B
46
C
92
D
Dat is altijd verschillend

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe leer jij
(voor biologie)?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Best practices
  • Leer elke keer een beetje (creëer volume)
  • Kopjes, dikgedrukte woordjes en de plaatjes eerst!
  • Begin vanuit de samenvatting en ga dan terug naar de tekst als je iets niet snapt
  • Oefen met de diagnostische toets
  • Oefen met oefenexamens

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijkheid
Thema 3 - Blz. 102

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijkheid

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

BS1: Genotype en fenotype

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ontstaat een genotype?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een gen?
Een stukje DNA

Slide 9 - Tekstslide

Een gen is een stukje DNA wat een énkele erfelijke eigenschap beschrijft.
Kijk goed naar dit karyogram. Je krijgt er zo een vraag over.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit karyogram van een man of van een vrouw? Leg uit!

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

BS2: Geslachtschromosomen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kijk eerst goed naar dit plaatje. Je krijgt er straks een vraag over.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat "klopt" er niet in het karyogram?
A
Er ontbreken chromosomen
B
Sommige chromosomen zijn te klein
C
Chromosoom 21 komt drie keer voor
D
Er zijn geen geslachtschromosomen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

BS3: Genenparen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dominant en recessief
Dominant
Komt áltijd tot uiting
Symbool: HOOFDLETTER
Recessief (kleine letter)
Komt alleen tot uiting als er geen dominant gen aanwezig is.
Symbool: kleine letter

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intermediair fenotype

Slide 17 - Tekstslide

Soms zijn beide allelen even sterk en komen ze beide tot uiting in een heterozygoot genotype.
Bob is heterozygoot voor de eigenschap oogkleur. Hij heeft bruine ogen, en bruin is dominant.
Hoe schrijf je zijn genotype op?
A
BB
B
Bb
C
bb

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bob en Rita krijgen een kind. Het kind heeft blauwe ogen. Bruin is een dominante kleur, en blauw is een recessieve kleur. Hoe schrijf je het genotype op van het kind?
A
BB
B
Bb
C
bb

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

BS4: Kruisingen
😐
50%
50%

Slide 20 - Tekstslide

Nakomelingen krijgen de helft van het DNA van de vader en de andere helft van de moeder. In Dat betekent dat een ouder één van zijn/haar chromosomenparen meegeeft.
BS4: Kruisingen
  • Nakomelingen krijgen één chromosoom van beide ouders
  • Welke genen kunnen hier worden doorgegeven?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BS4: Kruisingen

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BS4: Kruisingen
Voorbeeld: B = Bruine oogkleur & b = blauwe oogkleur
Genotype verhoudingen
Bb : bb = 1 : 1

Fenotype verhoudingen
Bruine ogen : blauwe ogen = 1 : 1

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 1

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BS5: Stambomen

Slide 25 - Tekstslide

Stambomen laten alleen fenotypen zien; de genotypen moet je herleiden, en dat is niet altijd mogelijk.

Je kunt ontdekken welk gen recessief is door op zoek te gaan naar ouders met hetzelfde fenotype. Als zij een kind krijgen met een ander fenotype moeten de ouders heterozygoot zijn, én is het kind homozygoot recessief.
BS5: Stambomen
  1. Zoek naar ouders met hetzelfde fenotype met een afwijkend kind.

  2. Deze ouders zijn altijd heterozygoot en het kind homozygoot recessief.

  3. Vul nu de rest van de stamboom in waar mogelijk / nodig.
Maak opdracht 2

Slide 26 - Tekstslide

Stambomen laten alleen fenotypen zien; de genotypen moet je herleiden, en dat is niet altijd mogelijk.

Je kunt ontdekken welk gen recessief is door op zoek te gaan naar ouders met hetzelfde fenotype. Als zij een kind krijgen met een ander fenotype moeten de ouders heterozygoot zijn, én is het kind homozygoot recessief.
BS6: Geslachtelijke en ongeslachtelijke voorplanting
= Genetische variatie

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BS6: Geslachtelijke en ongeslachtelijke voorplanting
Stekken
Knollen
Weefselkweek
= Geen genetische variatie!

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BS7: Mutaties
Mutaties ontstaan van nature, maar ook als gevolg van mutagene invloeden (asbest, uv- en andere stralingsvormen, sigarettenrook).

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Een mutatie in een lichaamscel is enkelvoudig: het is maar één cel die is gemuteerd. Een mutatie in een geslachtscel zorgt ervoor dat het DNA in alle cellen van een nakomeling de mutatie bevat.
BS7: Mutaties
Goedaardige tumoren zaaien niet uit





Kwaadaardige tumoren (kanker) kunnen dat wel

Slide 31 - Tekstslide

Mutaties kunnen ertoe leiden dat cellen zich ongeremd gaan delen. Dat noem je een tumor (een gezwel), maar niet alle tumoren zijn kanker. Een goedaardig gezwel zaait niet uit; een kwaadaardig gezwel wel. Die verspreiding door het lichaam noem je ook wel metastase.
BS8: Erfelijkheidsonderzoek
Vlokkentest
Vruchtwaterpunctie
Echoscopie
NIPT

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BS9: Biotechnologie
Bacterie of insulinefabriek?

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies