In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Formuleren
Hoofdstuk 3
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoel: je weet welke fouten er met verwijswoorden worden gemaakt en je kan deze fouten vermijden
- Terugblik
- Huiswerk bespreken
- Startopdracht maken
- Uitleg theorie
- Opdr. 1 t/m 3 Formuleren H3 maken
Slide 2 - Tekstslide
Vul het juiste verwijswoord in: Finland staat al jaren bekend om ... uitstekende onderwijsresultaten.
A
haar
B
zijn
Slide 3 - Quizvraag
Vul het juiste verwijswoord in: Onze zeehelden, ... in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
A
naar wie
B
waarnaar
Slide 4 - Quizvraag
Vul het juiste verwijswoord in: Het mooiste ... ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
A
dat
B
wat
Slide 5 - Quizvraag
Vorige week heeft het bedrijf ... gevestigd is in Utrecht, een boete gekregen.
A
die
B
dat
Slide 6 - Quizvraag
Huiswerk bespreken
Slide 7 - Tekstslide
Startopdracht maken
- Blz. 100
- In stilte (individueel)
- Paar minuten
- Vervolgens in tweetallen bespreken
- Daarna klassikaal bespreken
Slide 8 - Tekstslide
Uitleg theorie: fouten met verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is. Met verwijswoorden maken mensen veel fouten. Dat kan verschillende oorzaken hebben:
Iemand weet niet of het woord waarnaar hij verwijst een de-woord of een het-woord is: Vorige week verscheen in de krant een artikeldie veel stof deed opwaaien.
Slide 9 - Tekstslide
Uitleg theorie: fouten met verwijswoorden
Iemand weet niet of het de-woord waarnaar hij verwijst, mannelijk of vrouwelijk is: De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Iemand kent niet alle regels die er bestaan over verwijswoorden: Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Slide 10 - Tekstslide
Uitleg theorie: fouten met verwijswoorden
lv en na vz -> hen
mv -> hun
Namen van landen, provincies, steden en clubs en verkleinwoorden -> het en zijn
Dieren en dingen -> waar + vz
Mensen -> wie + vz
Onbep.vnw, overtreffende trap, hele zin of dat en datgene -> wat
Slide 11 - Tekstslide
Opdr. 1 t/m 3 Formuleren H3 maken
- Blz. 101
- In tweetallen
- Help elkaar -> kom je er niet uit, stel dan een vraag aan mij
- 10 min
- Huiswerk
Slide 12 - Tekstslide
Wat heb je vandaag geleerd? Zou je extra uitleg willen over verwijswoorden?