3.5 - het immuunsysteem

P4 Het immuunsysteem
P5 Bloedtransfusie
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

P4 Het immuunsysteem
P5 Bloedtransfusie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  •  Je kunt omschrijven wat antigenen en antistoffen zijn.
  • Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties.
  •  Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan. 
  • Je kunt benoemen welke bloedgroepen er zijn.
  • Je kunt uitleggen welke bloedgroep iemand met een bepaalde bloedgroep van een donor kan ontvangen.
  • Je kunt uitzoeken welke bloedgroep een bepaalde patiënt heeft.

Slide 2 - Tekstslide

Programma:
Instructie en opstarten: 5min
Uitleg en opdrachten immuunsysteem: 15min
Uitleg en opdrachten bloedtransfusie: 15min
Vragenrondje: 5min
Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling - Het immuunsysteem
  • Lichaamsvreemde stoffen horen niet in ons lichaam thuis. Lichaamsvreemde stoffen zoals bacteriën en virussen kunnen ons ziek maken --> Ziekteverwekkers
  • Ziekteverwekkers die ons lichaam inkomen veroorzaken een infectie
  • Ons immuunsysteem / afweersysteem bestrijdt de ziekteverwekker.
  • Na het doormaken van een ziekte ben je immuun

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn voorbeelden van ziekteverwekkers?
Let op: kies het beste antwoord.
A
Alpaca's, geiten en schapen
B
Bacteriën, virussen en schimmels
C
Bacteriën en virussen
D
Regenwormen, virussen en schimmels

Slide 5 - Quizvraag

Afweer- of immuunsysteem
2 vormen van afweer (bescherming):

Niet-specifieke afweer: vreetcellen (fagocyten) eten bacteriën op

Specifieke afweer: er worden antistoffen gemaakt die aan de ziekteverwekker binden


Slide 6 - Tekstslide

Niet-specifieke afweer

Slide 7 - Tekstslide

Specifieke afweer

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Hoe wordt je immuun?
1. Ziek worden

2. Vaccinatie:
1. Dode of verzwakte ziekteverwekker wordt ingespoten.
2. Lichaam maakt antistoffen.
3. Wanneer echte ziekteverwekker lichaam in komt maakt lichaam direct heel veel antistoffen: je wordt niet ziek. 

Slide 10 - Tekstslide

In de afbeelding is de afweerreactie van het
lichaam op een ziekteverwekker
schematisch getekend.

Wat wordt aangegeven met nummer 1?
A
Ziekteverwekkers
B
Witte bloedcellen
C
Antistoffen
D
Antigenen

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer heb je veel verschillende soorten antistoffen in je lichaam?
A
Als je bent blootgesteld aan veel soorten ziekteverwekkers
B
Als je bent blootgesteld aan weinig soorten ziekteverwekkers

Slide 12 - Quizvraag

In de afbeelding is de afweerreactie van het
lichaam op een ziekteverwekker
schematisch getekend.

Welk nummer geeft de ziekteverwekker aan?
A
1
B
2
C
3

Slide 13 - Quizvraag

Les 6: bloedgroepen

Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kunt benoemen welke bloedgroepen er zijn.
- Je kunt uitleggen welke bloedgroep iemand met een bepaalde bloedgroep van een donor kan ontvangen.
- Je kunt in een simulatie uitzoeken welke bloedgroep een bepaalde patiënt heeft.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Bloedgroepen
Ook bij bloedtransfusie brengen wij cellen in het lichaam die uit een ander lichaam komen: de rode bloedcellen. Deze kunnen ook antigenen hebben. Hier moet je rekening mee houden als je bloed geeft aan een ander.

Slide 17 - Tekstslide

Antigenen en antistoffen bij verschillende bloedgroepen.

Slide 18 - Tekstslide

Bloedtransfusie
Iemand die bij een ongeval veel bloed heeft verloren, kan bloed van een andere persoon (de donor) toegediend krijgen. Dat heet een bloedtransfusie. Bij een bloedtransfusie is het belangrijk om te weten tot welke bloedgroep de ontvanger behoort en van welke bloedgroep het donorbloed is.

Slide 19 - Tekstslide

Bloedtransfusie
Als bloedplasma met anti-A in contact komt rode bloedcellen met antigeen A, klonteren de rode bloedcellen samen (zie afbeelding). Hetzelfde gebeurt wanneer bloedplasma met anti-B in contact komt met rode bloedcellen met antigeen B. De samengeklonterde bloedcellen blijven blijven steken in de haarvaten. Dit kan onder andere beschadiging van hersenen en nieren tot gevolg hebben.

Slide 20 - Tekstslide

Bloedtransfusie
In de afbeelding geven de rode rondjes aan dat een bloedtransfusie goed verloopt. In de andere gevallen klonteren de rode bloedcellen samen en gaan ze te gronde.

Slide 21 - Tekstslide

Bloedgroepen
Sleep naar de juiste plaats
Antistof A
Antistof B
Antistof A en antistof B
Geen antistoffen
Antigen A
Antigen B
Antigen A en antigen B
Geen antigenen

Slide 22 - Sleepvraag

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben de antigenen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 23 - Quizvraag

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben geen antigenen
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 24 - Quizvraag

Bij welke bloedgroep bevinden zich in het bloedplasma geen antistoffen tegen antigenen?
Leg uit.

Slide 25 - Open vraag

Jasmine heeft bloedgroep A
Welke bloedfactor bevindt zich op de rode bloedcellen van Jasmine?
A
Anti A
B
Anti B
C
Antigeen A
D
Antigeen B

Slide 26 - Quizvraag

Welk antistof komt Jasmine haar bloedplasma voor?

Slide 27 - Open vraag

Gebruik de afbeelding.
Kun je bloed van bloedgroep A geven aan een ontvanger met bloedgroep AB?

Slide 28 - Open vraag

Gebruik de afbeelding.
Kun je bloed van bloedgroep B geven aan een ontvanger met bloedgroep 0?

Slide 29 - Open vraag

Gebruik de afbeelding.
Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep A?

Slide 30 - Open vraag

Gebruik de afbeelding.
Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep B?

Slide 31 - Open vraag

Gebruik de afbeelding.
Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep AB?

Slide 32 - Open vraag

Gebruik de afbeelding.
Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep 0?

Slide 33 - Open vraag

Bloedgroep AB noemt men 'algemene ontvanger'. Leg uit waarom men dit zo noemt en hoe dit komt.

Slide 34 - Open vraag

Bloedgroep 0 noemt men de 'algemene donor'.
Leg uit waarom men dit zo noemt en hoe dit komt.

Slide 35 - Open vraag

Schrijf 2 dingen op die je deze les geleerd hebt.

Slide 36 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Video

Afsluiting
  •  Je kunt omschrijven wat antigenen en antistoffen zijn.
  • Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties.
  •  Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan. 
  • Je kunt benoemen welke bloedgroepen er zijn.
  • Je kunt uitleggen welke bloedgroep iemand met een bepaalde bloedgroep van een donor kan ontvangen.
  • Je kunt uitzoeken welke bloedgroep een bepaalde patiënt heeft.

Slide 39 - Tekstslide