Jongeren avond
1 / 39
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Soorten uitgaven
Slide 5 - Woordweb
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Hypotheek / huur
A
Vaste last
B
Huishoudelijk uitgave
C
Reservering
Slide 9 - Quizvraag
Huisdier
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 10 - Quizvraag
Zorgverzekering
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 11 - Quizvraag
Sparen voor onvoorziene uitgaven
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 12 - Quizvraag
Mobiele telefoon
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 13 - Quizvraag
Roken
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 14 - Quizvraag
Autokosten
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 15 - Quizvraag
Kleding en schoenen
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 16 - Quizvraag
Boodschappen
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 17 - Quizvraag
Vakantie
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 18 - Quizvraag
Afbetaling lening
A
Vaste last
B
Huishoudelijke uitgave
C
Reservering
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Slide 23 - Video
Slide 24 - Tekstslide
Verkooptrucs supermarkt
Slide 25 - Woordweb
Slide 26 - Tekstslide
Wat noteer je in je kasboek?
A
De vaste lasten
B
Alle dagelijkse
uitgaven
C
De kosten van de boodschappen
D
Boodschappen en vaste lasten
Slide 27 - Quizvraag
Wat zijn dan "de dagelijkse uitgaven"?
Slide 28 - Woordweb
Je kunt pas een (goede) keus maken ....
A
.... als je weet waar je geld blijft.
B
.... als het geld op is.
C
.... als er niet zoveel meer te kiezen is.
D
.... als ik meer keuzevrijheid heb.
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het doel van het bijhouden van je kasboek?
A
Of ik kan sparen?
B
Dat ik uitkom met mijn inkomen?
C
Dat ik weet wat mijn boodschappen kosten?
D
Dat ik weet waar ik mijn geld aan uitgeef.
Slide 30 - Quizvraag
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Video
Slide 33 - Tekstslide
Je hebt iets gekocht via Klarna van € 1.500,00.
Je denkt dit te kunnen betalen met € 40,00 per maand.
De rente is 2% per maand.
Wat gaat het uiteindelijk kosten en hoelang ben je aan het aflossen?
Je denkt dit te kunnen betalen met € 40,00 per maand.
De rente is 2% per maand.
Wat gaat het uiteindelijk kosten en hoelang ben je aan het aflossen?
