VWO4 herhaling cellen

Herhaling cellen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling cellen

Slide 1 - Tekstslide

In een levercel is de concentratie ijzer hoger dan in het bloed. Als ijzer wordt afgegeven aan het bloed is er sprake van...
A
actief transport
B
passief transport
C
diffusie door een transport-eiwit
D
osmose

Slide 2 - Quizvraag

Transport over de celmembraan
1. diffusie door de membraan

2. diffusie door porie

3. actief transport door transport-eiwit

Slide 3 - Tekstslide

Een levercel haalt glucose uit het bloed d.m.v. actief transport. Wanneer is actief transport nodig?

Slide 4 - Open vraag

Leg uit waarom plasmolyse alleen kan plaatsvinden in een plantaardige cel.

Slide 5 - Open vraag

Een boom is net omgehakt. Leg uit waarom de boom zal krimpen door verlies van turgor, maar niet door plasmolyse.

Slide 6 - Open vraag

Een bloedcel wordt gelegd in een sterke zoutconcentratie. Wat gebeurt er met de cel?

Slide 7 - Open vraag

Hout bestaat uit dikke celwanden; de cellen zelf zijn al uitgedroogd en afgestorven.

Slide 8 - Tekstslide

Bij welk cel-organel worden eiwitten gemaakt?
A
celkern
B
mitochondrien
C
ribosomen
D
E.R.

Slide 9 - Quizvraag

Een transport eiwit zit altijd in de celmembraan. Welk organel heeft het eiwit naar de membraan verplaatst?
A
mitochondrien
B
golgi-systeem
C
celkern
D
cytoplasma

Slide 10 - Quizvraag

gen-expressie
1.) DNA (in de celkern) geeft een opdracht -> in de vorm van RNA
2.) RNA verlaat de celkern en gaat naar een ribosoom (E.R) ->
3. Bij de ribosoom wordt het RNA omgezet in een eiwit.

Het eiwit kan iets doen voor de cel: bijvoorbeeld glucose naar binnen pompen, glucose afbreken voor ATP (energie), een celwand bouwen, water binnenlaten....etc

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit hoe de activiteit van de celkern (genexpressie) kan verschillen bij iemand die honger heeft en iemand die net heeft gegeten.

Slide 12 - Open vraag

Welke cellen kan iemand achterlaten op een plaats delict (crime scene)?

Slide 13 - Open vraag

Op welk organisatie-niveau ontstaat de emergente eigenschap "voortplanten"?
A
op cellulair niveau
B
op weefsel niveau
C
op orgaanstelsel niveau
D
op het niveau van het organisme

Slide 14 - Quizvraag

Welke omschrijvingen passen het beste bij het organisatie-niveau populatie?
A
Alle planten in de zusterstraat
B
Alle leerlingen op school
C
Alle mensen in Den Haag
D
Alle dieren in het zuiderpark.

Slide 15 - Quizvraag

Welk organisme is een prokaryoot?

Slide 16 - Open vraag

Welk organisme is autotroof?

Slide 17 - Open vraag

Bevatten huidcellen of spiercellen meer mitochondriën? Leg uit.

Slide 18 - Open vraag

Welk orgaan zal de meeste lysosomen hebben?
A
lever
B
huid
C
hart
D
hersenen

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn verschillen tussen DNA en RNA?

Slide 20 - Open vraag