VWO4 herhaling periode1

Herhaling periode 1
- Transport
- Cel-organellen
- Celkern activiteit + DNA sporen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling periode 1
- Transport
- Cel-organellen
- Celkern activiteit + DNA sporen

Slide 1 - Tekstslide

In een levercel is de concentratie ijzer hoger dan in het bloed. Als ijzer wordt afgegeven aan het bloed is er sprake van...
A
actief transport
B
passief transport
C
diffusie door een transport-eiwit
D
osmose

Slide 2 - Quizvraag

Transport over de celmembraan
1. diffusie door de membraan

2. diffusie door porie

3. actief transport door transport-eiwit

Slide 3 - Tekstslide

Een levercel haalt glucose uit het bloed d.m.v. actief transport. Leg uit waarom de concentratie glucose in het bloed lager is dan in de cel.

Slide 4 - Open vraag

Leg uit waarom plasmolyse alleen kan plaatsvinden in een plantaardige cel.

Slide 5 - Open vraag

Een boom is net omgehakt. Leg uit waarom de boom zal krimpen door verlies van turgor, maar niet door plasmolyse.

Slide 6 - Open vraag

Hout bestaat uit dikke celwanden; de cellen zelf zijn al uitgedroogd en afgestorven.

Slide 7 - Tekstslide

Bij welk cel-organel worden eiwitten gemaakt?
A
celkern
B
mitochondrien
C
riboromen
D
E.R.

Slide 8 - Quizvraag

Een transport eiwit zit altijd in de celmembraan. Welk organel heeft het eiwit naar de membraan verplaatst?
A
mitochondrien
B
golgi-systeem
C
celkern
D
cytoplasma

Slide 9 - Quizvraag

gen-expressie
1.) DNA (in de celkern) geeft een opdracht -> in de vorm van RNA
2.) RNA verlaat de celkern en gaat naar een ribosoom (E.R) ->
3. Bij de ribosoom wordt het RNA omgezet in een eiwit.

Het eiwit kan iets doen voor de cel: bijvoorbeeld glucose naar binnen pompen, glucose afbreken voor ATP (energie), een celwand bouwen, water binnenlaten....etc

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit hoe de activiteit van de celkern (genexpressie) kan verschillen bij iemand die honger heeft en iemand die net heeft gegeten.

Slide 11 - Open vraag

Leg uit hoe de activiteit van de celkern (genexpressie) kan verschillen bij iemand die gezond is en iemand die ziek is.

Slide 12 - Open vraag

Welke cellen kan iemand achterlaten op een plaats delict (crime scene)?

Slide 13 - Open vraag

DNA-sporenonderzoek
- Cellen verzamelen: huidcellen, haren + haarzakjes, bloed, sperma, tanden.

- DNA uit cellen isoleren
- DNA patroon maken
- DNA patronen vergelijken met patronen in de database.

Slide 14 - Tekstslide

Waar worden huidcellen aangemaakt?
A
lever
B
darmen
C
onderhuid (kiemlaag)
D
haren

Slide 15 - Quizvraag

Waar worden bloedcellen aangemaakt?
A
huid
B
lever
C
darmen
D
botten (beenmerg)

Slide 16 - Quizvraag

Een moordenaar strooit op een plaats delict haren uit van de kapper om het DNA-sporen-onderzoek te saboteren. Leg uit waarom dit niet werkt.

Slide 17 - Open vraag

Op welk organisatie-niveau ontstaat de emergente eigenschap "voortplanten"?
A
op cellulair niveau
B
op weefsel niveau
C
op orgaanstelsel niveau
D
op het niveau van het organisme

Slide 18 - Quizvraag

Op welk organisatie-niveau ontstaat de emergente eigenschap "genexpressie"?
A
op cellulair niveau
B
op weefsel niveau
C
op orgaanstelsel niveau
D
op het niveau van het organisme

Slide 19 - Quizvraag

Welke omschrijvingen passen het beste bij het organisatie-niveau populatie.
A
Alle planten in de zusterstraat
B
Alle leerlingen op school
C
Alle mensen in Den Haag
D
Alle dieren in het zuiderpark.

Slide 20 - Quizvraag

1 bacterie deelt zich elke 20 minuten. Hoeveel bacterien zijn er na 2 uur?
A
6
B
12
C
32
D
64

Slide 21 - Quizvraag

2 bacterien zitten op een voedingsbodem. Na 5 uur zijn er 128 bacterien. Hoelang duurt een celdeling?
A
20 minuten
B
50 minuten
C
60 minuten
D
75 minuten

Slide 22 - Quizvraag

Stel hier een vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide