Schrijf de woorden op de juiste manier op.
1: De planten ______ (bloeien) vorig jaar zo mooi.
2: Het ________ (regenen) dan ook erg veel.
3: Wij________ (lachen) vroeger om de goede grappen van Sander.
4: Ik________ (lunchen) vanmorgen met een leuke meneer.
5: Dat nieuwe jurkje ________ (kosten) vorige week veel meer dan deze week.
6: De tuinman________ (kappen) enkele maanden geleden onze boom om.
7: Noor ________ (knippen) afgelopen woensdag de haren van mijn collega.