Module 6 hoofdstuk 1

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste formule?
A
Risico = kans x mogelijke schade
B
Risico = kans x gevaar
C
Risico = waarschijnlijkheid x effect
D
Risico = gevaar x effect

Slide 17 - Quizvraag

Kans = Wat is de kans dat er een ongeval plaatsvindt?
Effect = Wat is het mogelijke letsel/schade?
Een iPhone kost €800. Het gemiddelde schadebedrag is €100 en de kans op schade jaarlijks is 20%. Er zijn 20 deelnemers aan de verzekering. Wat is het risico per persoon?
A
€20
B
€160
C
€140
D
€1600

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kans dat mijn fiets gestolen wordt is 1 op 5. Een nieuwe fiets kopen kost € 500. Wat zijn de kosten van het risico?
A
€ 100
B
€ 150
C
€ 75
D
€ 125

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een loterij kun je een lot kopen van € 50. De kans dat je wint is 40%. Je wint dan € 100. Als je verliest, krijg je niks (en ben je inleg van € 50 kwijt).
Hoe hoog is het risico?
A
€ 40
B
€ 30
C
€ 20
D
€ 60

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Door te gaan skiën in de alpen neem je een..
A
vrijwillig risico
B
onvrijwillig risico

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onvrijwillige risico's zijn risico's die niet te vermijden zijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld van een onvrijwillig risico is...
A
paardrijden
B
griep krijgen
C
auto rijden
D
berg beklimmen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een auto ongeluk waarbij de tegenpartij aansprakelijk is valt onder onvrijwillige risico's

A
waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

inflatie = 2,3%
reëel rendement = 3,7%
nominaal rendement =
A
6,1%
B
6%
C
1,4%
D
-1,4%

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

nominaal rendement = 8,0%
inflatie = 3,7%
reëel rendement =
A
4,3%
B
-4,3%
C
11,7%
D
4,1%

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

inflatie = 2,3%
reëel rendement = 3,7%
nominaal rendement =
A
6%
B
-6%
C
1,3%
D
-1,3%

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

nominaal rendement = 8,0%
inflatie = 3,7%
reëel rendement =
A
4,3%
B
-4%
C
D
4,1%

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

RIC = NIC/PIC x 100
De nominale waarde van een vermogen stijgt met 3%. De inflatie is 2%. Bereken het reëel indexcijfer.
A
RIC = 103/102 x 100 = 100,98
B
RIC = 103/98 x 100 = 105,1
C
RIC = 102/103 x 100 = 99,03

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies