Thema 7 - Werk

persoonlijk voornaamwoorden
&
verwijzen naar dingen
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Beroepsopleiding

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

persoonlijk voornaamwoorden
&
verwijzen naar dingen

Slide 1 - Tekstslide

opleiding, ervaring en kwaliteiten

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

bedrijf dat mensen voor korte tijd ergens laat werken
A
de horeca
B
de opleiding
C
het uitzendbureau
D
de bediening

Slide 5 - Quizvraag

voor bepaalde (korte) tijd
A
serveren
B
kwaliteit
C
nbevallen
D
tijdelijk

Slide 6 - Quizvraag

bedrijfstak van hotels, restaurants en cafés
A
horeca
B
opleiding
C
uitzendbureau
D
bediening

Slide 7 - Quizvraag

een goede combinatie met ...
A
beschikbaar
B
in ieder geval
C
aansluiten bij
D
serveren

Slide 8 - Quizvraag

vrij om te krijgen of te gebruiken
A
de kwaliteit
B
de bediening
C
beschikbaar
D
de opleiding

Slide 9 - Quizvraag

kennis en routine die je hebt geleerd in de praktijk
A
de ervaring
B
de kwaliteit
C
de opleiding
D
de bediening

Slide 10 - Quizvraag

leuk of prettig vinden
A
kwaliteit
B
zo snel mogelijk
C
benieuwd
D
bevallen

Slide 11 - Quizvraag

zeker, minstens
A
klantvriendelijk
B
kwaliteit
C
benieuwd
D
in ieder geval

Slide 12 - Quizvraag

eigenschap
A
bevallen
B
kwaliteit
C
benieuwd
D
beschikbaar

Slide 13 - Quizvraag

je werk zo doen dat klanten tevreden zijn
A
de opleiding
B
klantvriendelijk
C
de kwalitiet
D
serveren

Slide 14 - Quizvraag

iets graag willen weten
A
geïnteresseerd
B
nieuwsgierig
C
benieuwd
D
het uitzendbureau

Slide 15 - Quizvraag

indirecte rede
directe rede

Slide 17 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
directe rede
indirecte rede

Slide 18 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is.
directe rede
indirecte rede

Slide 19 - Tekstslide

Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.
Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede

Slide 20 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 21 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 22 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 23 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
Daar heb ik geen mening over.
bijzin
hoofdzin met inversie
daarover
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Zullen we zaterdagavond naar de bioscoop gaan?
Wat zijn de prijzen van de kaarten in uw theater?
Kan ik nog twee kaarten bestellen voor de 2e rang?
De Roling Stones geven een concert. Ga je mee?
Kan ik nog kaartejs reserveren voor James Bond?
Hoe laat begint het concert?
Hoe laat en waar spreken we af?
Helaas, de kaarten voor het concert zijn uitverkocht.
Dat is jammer. Volgende keer beter.
Ja, graag. Te gek om die live te zien spelen.
Ja, leuk, naar welke film?
Ja, er zijn nog genoeg kaarten. Hoeveel wilt u er?
Om 20:30 uur, maar we kunnen beter een uur eerder afspreken.
Om 20:00 uur, voor de bioscoop, oké?
Voor de eerste rang betaalt u €38,- voor de tweede rang €28,-
Ja, er zijn nog 2 stoelen in de zaal op rij 20, op op het 2e balkon.

Slide 28 - Sleepvraag

bijzin - hoofdzin
Als
ik
Bijzin: conjunctie - subject - rest - verbs
gevaarlijk werk
hoofdzin met inversie: verb  - subject - rest
doe,
zorg
ik
voor bescherming.
element bij de hoofdzin

Slide 29 - Tekstslide

presens
past
future
dan
als
nu
toen
toen

Slide 30 - Tekstslide

15
Stadsschouwburg Utrecht
16
bijzinnen
17A
voegwoorden
17B
voegwoorden

Slide 31 - Tekstslide

een vraag
A
vragen
B
stellen
C
geven
D
voeren

Slide 32 - Quizvraag

informatie
A
vragen
B
indienen
C
maken
D
voeren

Slide 33 - Quizvraag

een gesprek
A
vragen
B
indienen
C
geven
D
voeren

Slide 34 - Quizvraag

je mening
A
vragen
B
indienen
C
geven
D
doorgeven

Slide 35 - Quizvraag

antwoord
A
voeren
B
indienen
C
geven
D
doorgeven

Slide 36 - Quizvraag

een klacht
A
vragen
B
indienen
C
geven
D
doorgeven

Slide 37 - Quizvraag

kritiek
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 38 - Quizvraag

een praatje
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 39 - Quizvraag

een boodschap
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 40 - Quizvraag

advies
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 41 - Quizvraag

informeren
feliciteren
antwoord geven
lachen

het eens zijn
reageren
luisteren
praten
een vraag stellen
condoleren
om
met
op
naar
naar
op
met
over
met
met

Slide 42 - Sleepvraag

Slide 43 - Tekstslide

24
positiewerkwoordent

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide