Thema 6 - Vrije tijd

scheidbare werkwoorden
&
er
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Beroepsopleiding

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

scheidbare werkwoorden
&
er

Slide 1 - Tekstslide

vitalvi

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

contant
A
gepast
B
cash
C
via de computer
D
korting

Slide 4 - Quizvraag

overmaken
A
geld van je rekening halen
B
met je bankpas betalen
C
beveiligen
D
geld storten

Slide 5 - Quizvraag

opnemen
A
geld van je rekening halen
B
met je bankpas betalen
C
beveiligen
D
geld storten

Slide 6 - Quizvraag

gedoe
A
begrijpen
B
intelligent
C
iets moeilijks en vervelends
D
nuttig

Slide 7 - Quizvraag

opnemen
A
begrijpen
B
relevant
C
nieuwsgierig
D
verschil

Slide 8 - Quizvraag

belachelijk
A
idioot
B
relevant
C
nieuwsgierig
D
verschil

Slide 9 - Quizvraag

genieten van
A
zorgen voor
B
relevant
C
druk zijn met
D
plezier hebben

Slide 10 - Quizvraag

kiezen
A
zorgen voor
B
relevant
C
druk zijn met
D
een keus maken

Slide 11 - Quizvraag

de oplossing
A
zorgen voor
B
antwoord op een probleem
C
druk zijn met
D
relevant

Slide 12 - Quizvraag

de oplossing
A
zorgen voor
B
antwoord op een probleem
C
druk zijn met
D
relevant

Slide 13 - Quizvraag

zich bezighouden met
A
zorgen voor
B
in dienst nemen
C
druk zijn / actief zijn
D
het vak

Slide 14 - Quizvraag

aannemen
A
zorgen voor
B
in dienst nemen
C
krijgen
D
het vak

Slide 15 - Quizvraag

onderscheid
A
zorgen voor
B
begrijpen
C
relevant
D
verschil

Slide 16 - Quizvraag

beroep
A
werk
B
vak
C
relevant
D
rechtvaardig

Slide 17 - Quizvraag

eerlijk
A
nieuwsgierig
B
actief
C
relevant
D
rechtvaardig

Slide 18 - Quizvraag

snappen
A
druk zijn
B
begrijpen
C
het verschil
D
belangrijk

Slide 19 - Quizvraag

vrijwilligerswerk
A
antwoord
B
beroep
C
werk zonder salaris
D
belangrijk

Slide 20 - Quizvraag

passen op
A
zorgen voor
B
beroep
C
relevant
D
belangrijk

Slide 21 - Quizvraag

belangrijk
A
antwoord op vraag
B
genieten
C
relevant
D
idioot

Slide 22 - Quizvraag

indirecte rede
directe rede

Slide 24 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
directe rede
indirecte rede

Slide 25 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is.
directe rede
indirecte rede

Slide 26 - Tekstslide

Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.
Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede

Slide 27 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 28 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 29 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 30 - Tekstslide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
Daar heb ik geen mening over.
bijzin
hoofdzin met inversie
daarover
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Zullen we zaterdagavond naar de bioscoop gaan?
Wat zijn de prijzen van de kaarten in uw theater?
Kan ik nog twee kaarten bestellen voor de 2e rang?
De Roling Stones geven een concert. Ga je mee?
Kan ik nog kaartejs reserveren voor James Bond?
Hoe laat begint het concert?
Hoe laat en waar spreken we af?
Helaas, de kaarten voor het concert zijn uitverkocht.
Dat is jammer. Volgende keer beter.
Ja, graag. Te gek om die live te zien spelen.
Ja, leuk, naar welke film?
Ja, er zijn nog genoeg kaarten. Hoeveel wilt u er?
Om 20:30 uur, maar we kunnen beter een uur eerder afspreken.
Om 20:00 uur, voor de bioscoop, oké?
Voor de eerste rang betaalt u €38,- voor de tweede rang €28,-
Ja, er zijn nog 2 stoelen in de zaal op rij 20, op op het 2e balkon.

Slide 35 - Sleepvraag

bijzin - hoofdzin
Als
ik
Bijzin: conjunctie - subject - rest - verbs
gevaarlijk werk
hoofdzin met inversie: verb  - subject - rest
doe,
zorg
ik
voor bescherming.
element bij de hoofdzin

Slide 36 - Tekstslide

presens
past
future
dan
als
nu
toen
toen

Slide 37 - Tekstslide

15
Stadsschouwburg Utrecht
16
bijzinnen
17A
voegwoorden
17B
voegwoorden

Slide 38 - Tekstslide

een vraag
A
vragen
B
stellen
C
geven
D
voeren

Slide 39 - Quizvraag

informatie
A
vragen
B
indienen
C
maken
D
voeren

Slide 40 - Quizvraag

een gesprek
A
vragen
B
indienen
C
geven
D
voeren

Slide 41 - Quizvraag

je mening
A
vragen
B
indienen
C
geven
D
doorgeven

Slide 42 - Quizvraag

antwoord
A
voeren
B
indienen
C
geven
D
doorgeven

Slide 43 - Quizvraag

een klacht
A
vragen
B
indienen
C
geven
D
doorgeven

Slide 44 - Quizvraag

kritiek
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 45 - Quizvraag

een praatje
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 46 - Quizvraag

een boodschap
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 47 - Quizvraag

advies
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 48 - Quizvraag

informeren
feliciteren
antwoord geven
lachen

het eens zijn
reageren
luisteren
praten
een vraag stellen
condoleren
om
met
op
naar
naar
op
met
over
met
met

Slide 49 - Sleepvraag

Slide 50 - Tekstslide

24
positiewerkwoordent

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide