Welke formule gebruik je

Welke formule gebruik je
oefenen met binas
oefenen voor SE
oefenen voor examen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NaskMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Welke formule gebruik je
oefenen met binas
oefenen voor SE
oefenen voor examen

Slide 1 - Tekstslide

De bal heeft een massa van 145 g. De honkbalknuppel geeft de bal een
versnelling van 550 m/s2
Bereken de kracht van de honkbalknuppel op de bal.
A
tabel 7 formule 8
B
tabel 7 formule 9

Slide 2 - Quizvraag

De bal heeft een massa van 145 g. De honkbalknuppel geeft de bal een
versnelling van 550 m/s2
Bereken de kracht van de honkbalknuppel op de bal.
A
79750 N
B
3,80 N
C
79,75 N
D
0,26 N

Slide 3 - Quizvraag

Liesbeth hangt een blokje met een gewicht van 1,40 N aan een
krachtmeter. Wat is de massa van dit blokje?
A
tabel 7 formule 8
B
tabel 7 formule 9

Slide 4 - Quizvraag

Liesbeth hangt een blokje met een gewicht van 1,40 N aan een
krachtmeter. Wat is de massa van dit blokje?
A
0,014 kg
B
0,14 kg
C
1,4 kg
D
14 kg

Slide 5 - Quizvraag

Volgens de fabrikant smelt de weerstandsdraad bij een temperatuur van
1907 Celsius.
Van welk materiaal is de draad gemaakt?
A
tabel 15
B
tabel 16
C
tabel 17
D
kun je niet vinden in de binas

Slide 6 - Quizvraag

Volgens de fabrikant smelt de weerstandsdraad bij een temperatuur van
1907 Celsius.
Van welk materiaal is de draad gemaakt?
A
aluminium
B
chroom
C
nikkel
D
staal

Slide 7 - Quizvraag

Anna plaatst het staafje in het valtoestel en tilt het valgewicht 0,80 m omhoog. De massa van het valgewicht is 5,0 kg. De toename van de zwaarte-energie van het valgewicht is daardoor 40 J.
A
tabel 7 formule 11
B
tabel 7 formule 12
C
tabel 7 formule 13
D
tabel 7 formule 14

Slide 8 - Quizvraag

Anna plaatst het staafje in het valtoestel en tilt het valgewicht 0,70 m omhoog. De massa van het valgewicht is 5,0 kg. De toename van de zwaarte-energie van het valgewicht is daardoor 40 J.
A
tabel 7 formule 11
B
tabel 7 formule 12
C
tabel 7 formule 13
D
tabel 7 formule 14

Slide 9 - Quizvraag

Anna plaatst het staafje in het valtoestel en tilt het valgewicht 0,70 m omhoog. De massa van het valgewicht is 5,0 kg. De toename van de zwaarte-energie van het valgewicht is daardoor 40 J. Toon aan of de toename correct is.
A
klopt
B
klopt niet

Slide 10 - Quizvraag

Anna laat het valgewicht los. Het valgewicht botst tegen een wig voor het staafje. Het staafje breekt en het valgewicht zwaait door.
Bereken de snelheid waarmee het valgewicht de wig raakt. Neem aan dat alle zwaarte-energie wordt omgezet in bewegingsenergie.
A
alleen tabel 7 formule 13
B
alleen tabel 7 formule 14
C
tabel 7 formule 13 en 14

Slide 11 - Quizvraag

Eén van de contragewichten bestaat uit 8,5 ton beton (1 ton = 1000 kg).
Bereken het volume van het beton in dit contragewicht
A
tabel 7 formule 9 en 10
B
tabel 9 formule 1 en tabel 15
C
tabel 7 formule 14 en tabel 15
D
tabel 9 formule 1

Slide 12 - Quizvraag

Eén van de contragewichten bestaat uit 8,5 ton beton (1 ton = 1000 kg).
Bereken het volume van het beton in dit contragewicht
A
2,65 cm³
B
19,55 dm³
C
3696 dm³
D
19550 dm³

Slide 13 - Quizvraag


A
tabel 7 formule 15
B
tabel 7 formule 16
C
tabel 7 formule 15 en 16

Slide 14 - Quizvraag


A
100,8 Nm
B
100800 Nm

Slide 15 - Quizvraag

Een elektromotor zorgt voor het openen van het brugdeel. De motor levert een gemiddeld vermogen van 400 W. Voor het openen is 1,8 · 10⁴ J energie nodig.
Bereken de tijd die nodig is om het brugdeel te openen
A
tabel 7 formule 12
B
tabel 10 formule 4
C
tabel 12 formule 2
D
tabel 12 formule 3

Slide 16 - Quizvraag

Een elektromotor zorgt voor het openen van het brugdeel. De motor levert een gemiddeld vermogen van 400 W. Voor het openen is 1,8 · 10⁴ J energie nodig.
Bereken de tijd die nodig is om het brugdeel te openen
A
450 seconden
B
45 seconden
C
4,5 uur

Slide 17 - Quizvraag

Marja fietst met een constante snelheid van 4,8 m/s. Marja heeft samen met de fiets een massa van 87,5 kg.
Voor een verkeerslicht remt ze af en komt in een tijd van 2,3 s tot stilstand. De remkracht is 184 N.
Bereken de vertraging.
A
tabel 7 formule 1
B
tabel 7 formule 2
C
tabel 7 formule 3
D
tabel 7 formule 8

Slide 18 - Quizvraag

Marja fietst met een constante snelheid van 4,8 m/s. Marja heeft samen met de fiets een massa van 87,5 kg.
Voor een verkeerslicht remt ze af en komt in een tijd van 2,3 s tot stilstand. De remkracht is 184 N.
Bereken de vertraging.
A
+ 2,1 m/s²
B
-2,1 m/s²
C
+ 2,1 m/s
D
-2,1 m/s

Slide 19 - Quizvraag

Marja fietst met een constante snelheid van 4,8 m/s. Marja heeft samen met de fiets een massa van 87,5 kg.
Voor een verkeerslicht remt ze af en komt in een tijd van 2,3 s tot stilstand. De remkracht is 184 N.
Bereken de verrichte arbeid tijdens het remmen.
A
tabel 7 formule 9
B
tabel 7 formule 10
C
tabel 7 formule 11
D
tabel 7 formule 12

Slide 20 - Quizvraag

Marja fietst met een constante snelheid van 4,8 m/s. Marja heeft samen met de fiets een massa van 87,5 kg.
Voor een verkeerslicht remt ze af en komt in een tijd van 2,3 s tot stilstand. De remkracht is 184 N.
Bereken de verrichte arbeid tijdens het remmen.
A

Slide 21 - Quizvraag

Marja fietst met een constante snelheid van 4,8 m/s. Marja heeft samen met de fiets een massa van 87,5 kg.
Voor een verkeerslicht remt ze af en komt in een tijd van 2,3 s tot stilstand. De remkracht is 184 N.
Bereken de verrichte arbeid tijdens het remmen.

Slide 22 - Open vraag