Lezen en woordenschat

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Lezen en woordenschat

Je leert:

alinea's herkennen en onderscheiden

Onderwerp en deelonderwerpen van een tekst benoemen

Titel, tussenkopjes en bronvermelding van een tekst beoordelen

Wat gaan we doen vandaag?

1. Herhaling vorige les

2. Uitleg en oefenen tekst opbouw

3. Zelfstandig oefenen

Volgende les: 

Nakijken opdracht 16, 17, 18

Aantekeningen maken en monoloog

Herhaling vorige les

Tekstdoelen

Tekstsoorten

Nieuwsbericht

Welke van de onderstaande antwoorden is GEEN tekstsoort?

1. Instructieve tekst
2. Informerende tekst
3. Uiteenzettende tekst
4. Formulerende tekst

Welke tekstsoort is een recept?

1. Informerende tekst
2. Instructieve tekst
3. Uiteenzettende tekst

Welke tekstsoort is een nieuwsbericht?

1. Informerende tekst
2. Instructieve tekst
3. Uiteenzettende tekst

Bronvermelding

Titel

Inleiding (dikgedrukt)

Kern (5W + 1H)

Slot

Oefenen

Wat: Maak opdracht 16 op pagina 70 in tweetallen

Hoe: Lees eerst de tekst goed door, maak samen de opdrachten

Hulp: Kom je er samen niet uit? Steek dan je vinger op.

Tijd: 10 minuten

Uitkomst: Opdracht 16 gemaakt en begrepen

Klaar?: Lees de theoriestukjes op pagina 73 door.

Alinea's

Stukjes tekst

Witregels

Deelonderwerpen

Tussenkopjes

Opdracht

Leg de stukjes tekst in tweetallen op de goede volgorde.

Hoeveel alinea's heeft de tekst?

Zie je een tussenkopje?

Welk deelonderwerp heeft die alinea?

Opdracht 17

Opdracht 17 gezamenlijk maken.

Lees eerst de tekst.

Aan de slag

Wat: Maak opdracht 18

Hoe: Lees de tekst en de theoriestukjes goed door, maak dan de opdrachten.

Hulp: Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Kom je er niet uit? Steek je vinger op.

Tijd: 15 minuten

Uitkomst: Je hebt de opdrachten af en begrepen.

Klaar?: Maak opdracht 19. Lees de theorie eerst goed door.

Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je nog lastig?

Hebben we tijd over?

Woordjes oefenen

Betrekkelijk

1. Buitensluiten
2. Nogal
3. Serieus
4. Sturen

Afzonderlijk

1. Uitzondering
2. Veel
3. Apart
4. Afzonderen

Iets teweegbrengen

1. Veroorzaken
2. Teruggaan
3. Verliezen

Concluderen

1. Afsluiten
2. Terugbrengen
3. Besluiten

Aanvankelijk

1. Aandacht
2. Eerst
3. Allemaal

Aangezien

1. Omdat
2. Uiterlijk
3. Sowieso

Variëren

1. Combineren
2. Afwisselen
3. Slecht

Doelstelling

1. Plek op een voetbalveld
2. Als je iemand niet leuk vindt
3. Wat je wil bereiken

Nagenoeg

1. Zo goed als
2. Niet genoeg
3. Sneller

Exact

1. Nooit
2. Bijna
3. Precies

het effect

1. Het geluid
2. Het gevolg van iets
3. Het versnellen

Beweren

1. Liegen
2. Snel antwoorden
3. Zeggen dat iets zo is

Betreffen

1. Gaan over
2. Steeds beter
3. Iets raken

Isoleren

1. Je huis warm maken
2. Afzonderen
3. Een baan krijgen

Garantie

1. Opsluiten
2. Iets niet kopen omdat het slecht is
3. Verzekeren dat iets goed is.