Conjunctuur H1 + H2

Conjunctuur
Hoofdstuk 1
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Conjunctuur
Hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Conjunctuur

Slide 2 - Tekstslide

Effectieve vraag
De totale vraag naar producten en diensten noemen we de effectieve vraag.
> De bestedingen die gedaan worden door gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland.

Slide 3 - Tekstslide

Overbesteding
Effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit:

Productie is hoog
Werkgelegenheid is hoog
Prijzen gaan stijgen 

Slide 4 - Tekstslide

Onderbesteding
Effectieve vraag is kleiner dan de productiecapaciteit

Weinig werkgelegenheid
Voorraadvorming
Prijzen gaan dalen

Slide 5 - Tekstslide

Bestedingsevenwicht
De effectieve vraag is gelijk aan de productiecapaciteit

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Conjunctuur
Schuin oplopende lijn = Trend

Een situtatie boven de trend noemen we hoogconjunctuur.
Een situatie onder de trend noemen we laagconjunctuur


Slide 8 - Tekstslide

Conjuncturele werkloosheid

  • Tijdelijk
  • oorzaak: daling van lonen en/of export

Slide 9 - Tekstslide

Conjuncturele werkloosheid
Bij minder uitgaven, daling van de economie
Niet blijvend, bij stijging van de economie daalt werkloosheid

Slide 10 - Tekstslide

Twee beweringen over de conjunctuur.
I. Bij onderbesteding is er meer inflatie.
II. Bij overbesteding is er veel werkloosheid.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 11 - Quizvraag

Wat is onderbesteding?
A
Bestedingen zijn gelijk aan productie
B
Vraag is kleiner dan productiecapaciteit
C
Vraag is groter dan aanbod

Slide 12 - Quizvraag

Welke kenmerken horen bij een hoogconjunctuur?
A
Kans op onderbesteding, hoge bezettingsgraad en conjuncturele werkloosheid
B
Kans op onderbesteding, lage bezettingsgraad en conjuncturele werkloosheid
C
Kans op overbesteding, hoge bezettingsgraad en bestedingsinflatie
D
Kans op overbesteding, lage bezettingsgraad en deflatie

Slide 13 - Quizvraag

Bij overbesteding zal er ook sprake zijn van...
A
Hoge werkloosheid
B
Lage werkloosheid

Slide 14 - Quizvraag

Conjunctuur
Hoofdstuk 2
Twee visies

Slide 15 - Tekstslide

Twee visies
Klassieken vs. Keynes

Slide 16 - Tekstslide

Klassieken
Klassieken: loon = kosten

- Werkloosheid kan bestreden worden door de loonkosten te verlagen

> Wat gebeurt er dan?
 

Slide 17 - Tekstslide

Klassieken
Werkloosheid is een probleem:

Loonkosten verlagen > goedkopere productie > daling van de prijzen > verbeterde concurrentiepositie > stijgende afzet > meer werknemers nodig > minder werkloosheid
 
Het marktmechanisme zorgt voor een evenwicht op de markt.
 

Slide 18 - Tekstslide

Keynes 
Keynes: loon = koopkracht
Volgens Keynes zorgt een verlaging van de lonen voor grotere werkloosheid. 

- Werkloosheid kan bestreden worden door de loonkosten te verhogen
> Wat gebeurt er dan?
 

Slide 19 - Tekstslide

Keynes
Werkloosheid is een probleem:
Loonkosten verhogen > de bestedingen zullen stijgen > de productie zal stijgen > de werkgelegenheid stijgt > minder werkloosheid. 

Volgens Keynes moet de overheid ingrijpen om een negatieve spiraal te doorbreken, dat kan op 2 manieren (blz. 9)
 

Slide 20 - Tekstslide

multiplier
sneeuwbaleffect --> overheidsbeleid (bijv. belastingverlaging) veroorzaakt: 
effectieve vraag omhoog
productie omhoog
werkgelegenheid stijgt
nationaal inkomen stijgt
consumptie stijgt

Slide 21 - Tekstslide

multiplier effect (sneeuwbaleffect)
Overheid geeft 3 miljard uit. Daardoor stijgt de vraag naar goederen en diensten met 3 miljard. Daardoor stijgt de productie en daardoor stijgt het inkomen (Y) met 3 miljard van de gezinnen. Die gezinnen gaan een deel hiervan consumeren. Daardoor stijgt de productie verder, daardoor stijgt het inkomen (Y of BBP) verder, etc. Dus het zal meer dan 3 miljard stijgen. 

Slide 22 - Tekstslide

Bestedingsevenwicht
De effectieve vraag = productiecapaciteit
Zolang bestedingsevenwicht niet is bereikt moet overheid volgens Keynes bijsturen

Slide 23 - Tekstslide

Klassieken versus Keynes
Klassieken: loon = kosten
Adam Smith is de grondlegger van de klassieke theorie. Nadruk op prijs- marktmechanisme.
Klassieken beredeneren vanuit de aanbodkant van de economie.
Keynes: loon is koopkracht
beredeneren vanuit vraagzijde. Tijdens laagconjunctuur moet overheid ingrijpen en daarmee de vraag stimuleren. Volgens Keynes lost werkloosheid niet op door loondaling

Slide 24 - Tekstslide

Anticyclisch conjunctuurbeleid
Bij laagconjunctuur de bestedingen stimuleren door:
belastingverlaging > overheidsbestedingen verhogen

Bij hoogconjunctuur de bestedingen afremmen door:
belastingverhoging > bezuinigen op overheidsbestedingen

Slide 25 - Tekstslide

Anticyclisch conjunctuurbeleid

De overheid kan negatieve gevolgen van een laagconjunctuur proberen tegen te gaan, door de overheidsbestedingen en/of de belastingen aan te passen: 

  • als overheidsbestedingen stijgen, neemt EV direct toe
  • als de overheid de belastingen verlaagt, werkt dit via de consumptie door in de EV

Dit heet anticyclisch begrotingsbeleid.

Slide 26 - Tekstslide

Kenmerken van de klassieken zijn.....

Slide 27 - Open vraag

I: de verwachting van deflatie kan leiden tot verdere conjuncturele neergang door het effect dat door Keynes 'animal spirits (kuddegedrag) wordt genoemd
II: De theorie van Keynes verklaart de oorzaak van het ontstaan van structurele werkloosheid
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
I: juist, II: onjuist
D
I: onjuist, II: juist

Slide 28 - Quizvraag

In welke conjuncturele situatie is bezuinigen het meest verstandig (volgens Keynesianen)?
A
Onderbesteding
B
Overbesteding
C
Laagconjunctuur

Slide 29 - Quizvraag

Keynes vond dat de overheid zo min mogelijk moest ingrijpen in de economie.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Welk oorzaak-gevolgschema geeft het best de redenering van Keynes weer?
A
loondaling, productie daalt, bestedingen dalen , vraag naar arbeid daalt
B
loondaling, productie stijgt, concurrentie positie verbetert, vraag naar arbeid stijgt
C
loondaling, concurrentie positie verbetert, productie stijgt, vraag naar arbeid stijgt
D
loondaling, bestedingen dalen , productie daalt, vraag naar arbeid daalt

Slide 31 - Quizvraag

De volgende schematische weergave
"Lonen ↑↑ → Prijzen ↑↑ → Internationale concurrentiepositie ↓↓ → Export ↓↓ → Productie ↓↓ → Werkgelegenheid ↓↓" is een redenering van een klassieke econoom.

A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag