2_Voorbereiding_toets

2_Voorbereiding_toets
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2_Voorbereiding_toets

Slide 1 - Tekstslide

https://LessonUp.app/invite/h/4drbxHqngQo7KnXXX
Herhalen H2 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordformule:
Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten

Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het stijggetal van formule C?
A
+ 55
B
- 2
C
+ 70
D
+ 3

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het begingetal?
A
0
B
600

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het begingetal?
A
4
B
4000

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het begingetal?
A
1
B
400
C
2800
D
600

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is inklemmen?
A
Bij inklemmen teken je eerst de grafiek en ga je dan opzoek naar de oplossing.
B
Bij inklemmen ga je rekenen met de formule. Denk aan een oude weegschaal.
C
Bij inklemmen gok je het antwoord.
D
Bij inklemmen ga je eigenlijk gewoon steeds een antwoord proberen.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke antwoorden heb je minimaal nodig voor inklemmen
A
alleen het precieze antwoord
B
te veel, te weinig en precies
C
te veel en precies
D
te weinig en precies

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Los de volgende vergelijking op met inklemmen:
2,50 + 0,50f = 15
A
f = 5
B
f = 30
C
f = 10
D
f = 25

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

formule:
inkomsten in euro = 2 + 3,50t

Wat staat er tussen 3,50 en de letter t?

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Los de volgende vergelijking op met inklemmen:
2 + 3,50t = 37
A
t = 11
B
t = 10
C
t = 12
D
t = 8

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk soort grafiek hoort er bij een lineaire formule?
A
Vloeiende kromme
B
Rechte grafiek
C
Periodieke grafiek
D
Gebogen grafiek

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk getal in de formule is het stijggetal?
Aantal kopieën = 35 + 5 x minuten
A
35
B
5
C
Aantal kopieën
D
Minuten

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de grafiek die bij de formule hoort een stijgende of een dalende grafiek?
Aantal flesjes = 40 - 6 x aantal weken
A
Stijgend
B
Geen van beide
C
Dalend
D
Ik kan het niet aflezen in de formule

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je altijd vermelden als je een assenstelsel tekent?
A
Titel, eenheid x-as, eenheid y-as
B
Helemaal niets
C
Titel
D
De formule

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wil bij een grafiek een formule schrijven. Waarmee begint de formule?
A
Staat bij de horizontale as
B
Staat bij de verticale as
C
Begingetal
D
Stijg- of daalgetal

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

staat bij de horizontale as
stijggetal
begingetal
staat bij de verticale as

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kosten = 10 x lengte in m + 50

Bereken lengte = 0 meter.
A
10
B
50
C
0
D
25

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kosten = 50 + 10 x lengte in m

Bereken lengte = 2 meter.
A
100
B
80
C
70
D
90

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kosten = 50 + 10 x lengte in m

Bereken lengte = 4 meter.
A
140
B
200
C
240
D
90

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke vergelijking past bij deze balans? 
A
5a = 10
B
2a + 3 + 10
C
3 + 2a = 10
D
2a + 3 = 10

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Los de volgende vergelijking op (op je wisbordje)

4A + 17 = 29

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


4A + 17= 29
        -17  -17

4a          =12
:4               :4

A            = 3


Stap 1 
links de losse getallen wegwerken


Stap 2
beide kanten delen door het getal dat
voor de letter staat

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn variabelen in een formule
A
getallen
B
woorden en/of letters
C
letters en getallen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke variabelen zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de variabelen in deze formule H = 5 + 3t
A
H en t
B
5 en 3
C
3t
D
H

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

afstand in km = 10 + 6t
Wat is de afstand als t = 0
A
10
B
16
C
6
D
0

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak van deze woordformule een letterformule.
winst in euro = 5 + 3 x aantal dagen
A
w = 5 + 3a
B
w = 5 + 3 x aantal
C
winst in euro = 5 + 3t
D
w = 5 + 3t

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het
begingetal?
A
60
B
40
C
20
D
Dat kan je niet weten!

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het begingetal van de volgende formule?


B = 8,5t
A
8,5
B
kun je niet weten
C
1
D
0

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef van de formules aan of de bijbehorende grafiek een dalende of een stijgende lijn is. Sleep de formule naar het juiste vak.
Stijgende lijn
dalende lijn
b = -2a
b = a + 4
b = 25 + 2a
b = -6a + 12
b = 10 - 3a
b = 2a - 5

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de het stijggetal of daalgetal in een grafiek?
A
verticaal : horizontaal
B
horizontaal : verticaal

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak van alle onderdelen en bestaande formule
variabele onder in de tabel
Begingetal
r.c.
=
+
x
variabele boven in de tabel

Slide 34 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wil bij een grafiek een formule schrijven. Waarmee begint de formule?
A
variabele bij de horizontale as
B
variabele bij de verticale as
C
Begingetal
D
Stijg- of daalgetal

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het begingetal bij deze grafiek?
A
500
B
0
C
100
D
5

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het daalgetal bij deze grafiek?
A
400
B
100
C
-100
D
-500

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke formule past bij deze grafiek?
A
b = 25t - 75
B
b = 75 - 25t
C
b = 25 + 75t
D
b = 75 + 25t

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken ik het stijggetal. Wat is juist?
A
2,5 dat zie ik in de grafiek
B
12 : 6 = 2, dus 2
C
geen idee
D
6 : 12 = 0,5, dus 0,5

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken ik het daalgetal. Wat is juist?
A
ongeveer 250 dat zie ik in de grafiek
B
40 : 1250 = 0,032
C
geen idee
D
1250 : 40 = 31,25

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vergelijking hoort hierbij?
A
3b = 8
B
3b + 1 = 7
C
3b + 7 = 1
D
b = 7

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vergelijking hoort hierbij?
A
3b + 2 = 11
B
2b = 12
C
3b = 8
D
2b + 3 = 11

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
A = -5
B
A = 10
C
A = 5
D
A = 25

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2 + 8t = 66
3b + 12 = 33


Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7b + 4 = 3b + 20
Wat is de oplossing voor b?
A
b = 4
B
b = 7
C
b = 10
D
b = 16

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Video

Deze slide heeft geen instructies