Taal les 14

Taal opdracht 1

1. Schrijf het onderwerp en werkwoordelijk gezegde op.
2. Onderstreep de persoonsvorm met  groen.
3. Schrijf erachter of de zin in voltooide of onvoltooide tijd staat.

Welke verwijswoord hoort in de zin?

Welke verwijswoord hoort in de zin?

 

Ik las een artikel over een aardbeving ... in Turkije plaatsvond.

1. Die
2. Dat
3. Wat

Welke verwijswoord hoort in de zin?

Verander het woord tussen de haakjes in een voltooid deelwoord (voeg zelf een hulpwerkwoord toe). 

Ik las een artikel over een aardbeving die in Turkije (plaatsvond).

Het was verschrikkelijk ... die mensen daar meemaakten.

1. Die
2. Dat
3. Wat

Het was verschrikkelijk wat die mensen daar (meemaakten).

Er was een familie ... in een tent woonde.

1. Die
2. Dat
3. Wat

Er was een familie die in een tent (woonde).

Alles ... ze bezaten, raakte ze kwijt.

1. Die
2. Dat
3. Wat

Alles wat ze bezaten, (raakte) ze (kwijt).

Het huis ... de vader zelf bouwde, verdween.

1. Die
2. Dat
3. Wat

Het huis dat de vader zelf (bouwde), verdween.

Het is de ergste ramp ... je overkomt.

1. Die
2. Dat
3. Wat

Het is de ergste ramp die je (overkomt).

De hulpdiensten ... in Turkije waren, verleenden gelukkig hulp.

1. Die
2. Dat
3. Wat

De hulpdiensten die in Turkije waren, (verleenden) gelukkig hulp.