Kopieerblad les 9

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Kopieerblad  les 9

Je leert wanneer je de verwijswoorden dat, die en wat gebruikt in een zin. 

Als hulp kun je hiervoor de instapkaart op het kopieerblad voor gebruiken

Korte herhaling

Dat gebruik je bij het-woorden

Die gebruik je bij de-woorden

Wat gebruik je 

1. na een woord over hoeveelheid

2. na de overtreffende trap 

3. als het verwijst naar een zin/ deel van de zin 

Opdracht 1

Waarnaar verwijst het verwijswoord dat, die of wat?

Kruis het goede antwoord aan. 

Het praatje dat de weerman hield was duidelijk

1. de weerman
2. Het praatje
3. duidelijk

De zon scheen uitbundig, wat wij erg fijn vonden.

1. De zon
2. wij
3. De zon scheen uitbundig

Er is niets wat je humeur nog kon verpesten.

1. Er is niets
2. je
3. humeur

De kinderen die van zwemmen hielden, waren blij.

1. De kinderen
2. zwemmen
3. blij

Wij aten elke dag ijs, wat we bij de ijscoman kochten.

1. de ijscoman
2. ijs
3. We aten

Het is het prettigste wat ik meemaakte die zomer.

1. ik
2. die zomer
3. Het is het prettigste

Welk woord past op de lege plek?

Kies uit die-dat-wat

Hier vind je alles ..... je nodig hebt voor de winter.

1. die
2. dat
3. wat

Het sneeuwt, ...... niet iedereen leuk vindt.

1. die
2. dat
3. wat

De man .... het pad sneeuwvrij maakt, is er druk mee.

1. die
2. dat
3. wat

Het hondje ..... jankt, houdt niet van sneeuw.

1. die
2. dat
3. wat

Mijn oma strooide zout, .... niets hielp.

1. die
2. dat
3. wat

Uitglijden is het ergste..... haar kon overkomen.

1. die
2. dat
3. wat