Taalkundig ontleden, woordsoorten mavo 1, les 2

Taalkundig ontleden, woordsoorten mavo 1, les 2
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalkundig ontleden, woordsoorten mavo 1, les 2

Slide 1 - Tekstslide

Herhalen vorige les
Vorige week hebben we de volgende woordsoorten behandeld:

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen deze week
Na deze les kan je de volgende woordsoorten herkennen en benoemen:

1. het bijvoeglijk naamwoord
2. het voorzetsel
3. het telwoord

Slide 3 - Tekstslide

Wat weten jullie nog over het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 4 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie en staat vaak voor het zelfstandig naamwoord. Soms staat het er achter.

De rode fiets - de fiets is rood
Het gezellige feestje - het feestje is gezellig

Slide 5 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
De stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over het materiaal waar het zelfstandig naamwoord van gemaakt is.

de zilveren armband
de houten tafel

maar: de aluminium fiets, de plastic fles

Slide 6 - Tekstslide

BVN afgeleid van het vdw
Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn afgeleid van voltooide deelwoorden. Hiervoor gelden een paar regels.
  1. schrijf zo kort mogelijk, tenzij het dan niet goed klinkt;
  2. eindigt het vdw op -en, dan bvn ook -en

We kijken even naar een filmpje voor een duidelijke uitleg over het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat is juist?

Ik heb een (goud) ring gekocht.
A
goude
B
gouden

Slide 9 - Quizvraag

Welk bvn is goed geschreven?
De (nylon) tas is door mijn moeder gekocht.
A
nylon
B
nylonnen
C
nylonen
D
nylone

Slide 10 - Quizvraag

Voorzetsel
Voorzetsels noemen we ook wel kastwoorden. Je kan ze plaatsen voor het woord kast of bijvoorbeeld vakantie.

Mijn telefoon ligt .. op de kast, in de kast, naast de kast, etc.

Ik heb veel gelezen ... voor de vakantie, tijdens de vakantie, na de vakantie, etc.
Het woordje TE voor een infinitief is ook een voorzetsel. Hij zit te lezen.

Slide 11 - Tekstslide

Noem voorzetsels

Slide 12 - Woordweb

Telwoord
Een telwoord geeft een hoeveelheid of volgorde aan.
We hebben hoofdtelwoorden en rangtelwoorden.

Hoofdtelwoord geeft een hoeveelheid aan. Ik heb tien boeken.
Maar ook: Ik heb veel/weinig boeken.

Het rangtelwoord geeft een volgorde aan. Ik zit in de eerste klas.
Maar ook: Ik ben het eerst/laatst aan de beurt.

Slide 13 - Tekstslide

Hoofd-
telwoord
Rang-
telwoord
derde
negen
duizend
laatste
middelste
vierhonderd

Slide 14 - Sleepvraag

Is de lesstof duidelijk en kunnen jullie hiermee aan de slag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Opdrachten
Om de lesstof te oefenen gaan jullie de volgende opdrachten maken. Zolang de timer loopt ga je stil aan het werk. Als de timer is afgelopen, mag je overleggen met je buurman/-vrouw.

H4.7: 1, 3 t/m 13, 15 t/m 20.
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Lesdoelen deze week
Na deze les kan je de volgende woordsoorten herkennen en benoemen:

1. het bijvoeglijk naamwoord
2. het voorzetsel
3. het telwoord

Slide 17 - Tekstslide