Taal: woordsoorten groep 6/7/8

Taal: Woordsoorten herhaling
Tip: vaak zit in het woord zelf 'woord'
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal: Woordsoorten herhaling
Tip: vaak zit in het woord zelf 'woord'

Slide 1 - Tekstslide

Begin met een korte terugblik. Welke woordsoorten kunnen de leerlingen benoemen en weten ze nog wat deze woordsoorten inhouden?
Welke woordsoorten weet je nog?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Doel van de les
 Aan het einde van de les kun je de volgende woordsoorten herkennen: 
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • werkwoord --> hulpwerkwoord / voltooid deelwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  • persoonlijk voornaamwoord
  • voorzetsel
  • telwoord 

Slide 3 - Tekstslide

Benoem het lesdoel. Deze les is vooral bedoeld als korte herhaling van alle woordsoorten.
Lidwoord

Slide 4 - Tekstslide

Bij de herhaling van alle woordsoorten kun je leerlingen wisbordjes laten gebruiken om hun voorbeelden op te laten schrijven. Later in deze les zullen de kinderen oefenen met de woordsoorten op het digibord.
Zelfstandig naamwoord
Een woord voor een mens, dier, plant, naam of ding.
Je kunt er een lidwoord voor plaatsen. 




Slide 5 - Tekstslide

Laat leerlingen voorbeelden noemen bij het woordsoort. Voorbeelden: meisje, Amsterdam, vogel, orchidee en brug.

Bijvoeglijk naamwoord
Het vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.
de rode auto



Slide 6 - Tekstslide

Laat leerlingen voorbeelden noemen. Voorbeelden: aardige, klein, fijne en zacht.
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Het vertelt iets over het materiaal van een zelfstandig naamwoord.
de zilveren ketting



Slide 7 - Tekstslide

Laat leerlingen voorbeelden noemen. Voorbeelden: aardige, klein, fijne en zacht.
Werkwoord
Het zegt wat iets of iemand doet of overkomt.

alle werkwoorden --> gezegde




Slide 8 - Tekstslide

Laat leerlingen voorbeelden noemen. Voorbeelden: praten, struikelen, zijn, hebben en kunnen.
VDW
HWW
We hebben een nieuwe PS5 gekocht.
gekocht
hebben

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Het vertelt van welk materiaal een zelfstandig naamwoord is.


Slide 10 - Tekstslide

Laat leerlingen voorbeelden noemen. Voorbeelden: plastic, stalen, gouden en zilveren.
Persoonlijk voornaamwoord
Een woord dat in de plaats komt van een zelfstandig naamwoord of een eigennaam wat verwijst naar een persoon of zaak. 
Enkelvoud: ik, jij/je, hij, zij/ze en u.
Meervoud: wij/we, jullie en zij/ze.

Slide 11 - Tekstslide

Laat de leerlingen een voorbeeldzin maken met persoonlijke voornaamwoorden. Als extra denkvraag kan gesteld worden: Hoe kun je in een zin weten/zien of het zij/ze in het enkelvoud of meervoud is?

Voorzetsel
Het vertelt waar of hoe iets gebeurt.



Slide 12 - Tekstslide

Laat de leerlingen voorbeelden noemen en voorbeelden gebruiken in een zin. Voorbeelden: in, op, tijdens, met, door en aan.
Telwoord
telwoorden: geven bepaald aantal/nummer aan.
rangtelwoorden: geven rangvolgorde in een rij aan.


Slide 13 - Tekstslide

Laat leerlingen van elke vorm van telwoorden voorbeelden noemen.
Bepaalde hoofdtelwoorden: één, twee, miljoen of duizend.
Onbepaalde hoofdtelwoorden: veel, sommige, weinig of alle.
Bepaalde rangtelwoorden: eerste, tweede, derde.
Onbepaalde rangtelwoorden: laatste, zoveelste, hoeveelste.
Dat meisje aan de overkant van de straat huilt.
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
Dat meisje
B
Huilt
C
Meisje, overkant, straat
D
Aan de overkant

Slide 14 - Quizvraag

De leerlingen gaan nu oefenen met de woordsoorten. Er zijn verschillende vragen. Het gaat vooral om het herkennen van de woordsoorten in de zinnen van deze vragen.
Mijn broertje is derde geworden met de hardloopwedstrijd.
Wat is een rangtelwoord?
A
Broertje
B
Derde
C
Race
D
Geworden

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na de bruiloft is er een feest op de boerderij.
Wat zijn voorzetsels?
A
Na, er
B
Feest, boerderij
C
De, een
D
Na, op

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij heeft het klusje al voor jou gedaan.
Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
A
Klusje, al
B
Zij, jou
C
Heeft, gedaan
D
Het, voor

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hond van de buren is gisteren weggelopen.
Wat is hier het gezegde?
A
De hond van de buren
B
Gisteren
C
Is weggelopen
D
Weggelopen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de houten tak zit een breuk.
Bij welk woordsoort hoort 'houten'?
A
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
Zelfstandignaamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zin met een zelfstandig naamwoord, werkwoord en bijvoeglijk naamwoord.

Slide 20 - Open vraag

Laat de leerlingen zelf zinnen bedenken met in ieder geval de woordsoorten erin die zijn benoemd in de vraag. Wanneer leerlingen moeite hebben met iets te bedenken, zijn er bij de uitleg voorbeelden waarmee ze een zin kunnen maken.
Maak een zin met een zelfstandig naamwoord, stoffelijk bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel.

Slide 21 - Open vraag

Laat de leerlingen zelf zinnen bedenken met in ieder geval de woordsoorten erin die zijn benoemd in de vraag. Wanneer leerlingen moeite hebben met iets te bedenken, zijn er bij de uitleg voorbeelden waarmee ze een zin kunnen maken.
Maak een zin met een telwoord, werkwoord en persoonlijk voornaamwoord.

Slide 22 - Open vraag

Laat de leerlingen zelf zinnen bedenken met in ieder geval de woordsoorten erin die zijn benoemd in de vraag. Wanneer leerlingen moeite hebben met iets te bedenken, zijn er bij de uitleg voorbeelden waarmee ze een zin kunnen maken.
Hoe vond je de les gaan?
(links is moeilijk, rechts is makkelijk)
0100

Slide 23 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Welke woordsoorten vind je makkelijk?

Slide 24 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Welke woordsoorten vind je moeilijk?

Slide 25 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies