Het Centrale Zenuwstelsel en Neurotransmitters

Het Zenuwstelsel en Neurotransmitters
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Het Zenuwstelsel en Neurotransmitters

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
  • kan je benoemen wat steuncellen zijn en hun functie
  •  kan je benoemen wat verschil is tussen grijze en witte stof
  • kan je benoemen wat de werking is van een zenuwcel
  • kan je benoemen wat de functie is van neurotransmitters

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer de leerdoelen van deze les en vermeld welke onderwerpen aan bod zullen komen.

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Zenuwweefsel
Zenuwweefsel bestaat uit twee soorten cellen: 
  • de zenuwcellen  -> ontvangen en doorsturen van impulsen
  • de steuncellen -> ondersteuning, bescherming en onderhoud van zenuwcellen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Steuncellen (neuroglia)
  • Zenuwstelsel bevat ongeveer evenveel steuncellen als zenuwcellen
  • Spelen essentiële rol bij werking en instandhouding van zenuwcellen
  • Zenuwcellen hebben hoog stofwisselingsniveau, maar geen voedingsstoffen opslaan
  • Steuncellen zorgen voor zuurstof en voedingsstoffen aan zenuwcellen
  • Beschermende functie
  • Steuncellen in centrale zenuwstelsel: gliacellen
  • Steuncellen in perifere zenuwstelsel: cellen van Schwann

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De uitlopers van een zenuwcel worden zenuwvezels genoemd. Wat is het verschil tussen axonen en dendrieten?
A
Axonen vervoeren impulsen van cellichaam af, dendrieten ontvangen impulsen en vervoeren naar cellichaam
B
Dendrieten vervoeren impulsen van cellichaam af, axonen ontvangen impulsen en vervoeren naar cellichaam

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Elke zenuwcel bestaat uit een cellichaam, dendrieten en een axon (zenuwvezels). Het cellichaam bevat een stroperige vloeistof (het cytoplasma), en de celkern. De axon is een uitloper van het cellichaam die vaak onderweg nog vertakt en eindigt bij de zenuwuiteinden. Dendrieten zijn uitlopers van het cellichaam die boodschappen van andere zenuwcellen ontvangen. De contactpunten waar de ene zenuwcel met de andere communiceert zijn de synapsen.
Grijze en witte stof
  • Axonen zijn omgeven door mergschede (beschermlaag)
  • Dendrieten hebben geen mergschede
  • Het wel/niet hebben van mergschede heeft gevolgen voor de kleur van het zenuwweefsel (wit/grijs)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grijze stof
  • Grijze massa 
  • Maar bestaat ook uit witte stof
  • Grijze stof zit vooral aan buitenkant van je hersenen + binnenkant ruggenmerg 
  • Bestaat voor het grootste deel uit zenuwcellen met dendrieten (uitlopers van zenuwcel)
  • Grijze stof: schakelcentrum binnen centrale zenuwstelsel


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Witte stof
  • Witte stof zit aan de binnenkant van je hersenen + buitenkant ruggenmerg
  • Bestaat uit de verbindingen (axonen) tussen de zenuwcellen
  • Om de axonen zit een wit isolatielaagje (mergschede: myeline) = witte stof
  • Zorgt ervoor dat signalen tussen zenuwcellen razendsnel worden doorgegeven. 
  • Witte stof: plek waar informatie wordt doorgegeven

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werking van de zenuwcel
  • Een prikkel = kortdurende verandering in omgeving van zenuwcel
  • Hierdoor veranderen elektrische eigenschappen van de celmembraan 
  • Door veranderde elektrische verschijnselen kan een stroompje ontstaan 
  • Dit stroompje noem je een impuls. 
  • De werking van de zenuwcel is in drie fasen te verdelen:

  1. impulsopwekking;
  2. impulsgeleiding;
  3. impulsoverdracht.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Neurotransmitters
  • Impulsen worden overgedragen via neurotransmitters (overdrachtsstoffen)
  • Impulsen worden overgedragen op andere zenuwcellen of doelwitcellen
  • Doelwitcellen: spiercellen of kliercellen
  • De impulsoverdracht is aan einde van het axon
  • De overdrachtsplaats van een impuls heet: de synaps


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Neurotransmitters
  • Neurotransmitters: stoffen die signalen doorgeven in de hersenen tussen zenuwcellen of spiercellen
  • Bekende neurotransmitters zijn: adrenaline, dopamine, GABA en serotonine. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het zenuwstelsel wordt onderverdeeld in een ..... zenuwstelsel.
A
Voorste en achterste
B
Centraal en perifeer
C
Groot en klein
D
Binnenste en buitenste

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van het zenuwstelsel?
A
stoffen vervoeren
B
je lichaam stevig houden
C
zorgen dat alle orgaanstelsels goed samenwerken
D
voedingsstoffen opnemen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De grote hersenen zijn een onderdeel van het centraal zenuwstelsel. Wat gebeurt er in de grote hersenen?
A
Denken, voelen, reuk , spraak etc.
B
Regelen van de spijsvertering
C
Houding en evenwicht
D
Slaap-waak ritme

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de rol van het ruggenmerg?
A
Zorgt voor bloeddruk en temperatuur
B
Zorgt voor ademhaling
C
Schakels tussen hersenen en spieren/organen
D
Verantwoordelijk voor alle bewuste bewegingen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van het zenuwstelsel?
A
fight en flight
B
prikkelgeleiding
C
bewustzijn en samenwerking van de lichaamsfuncties

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de Latijnse benaming voor het verlengde ruggenmerg
A
Cortex
B
Medulla obloganta
C
Cerebrum
D
Thalamus

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de hersenstam?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaruit bestaat de witte stof
A
Celkern van zenuwcellen
B
Uitlopers van zenuwcellen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een sensorisch neuron loopt van perifere zenuwstelsel naar het centrale zenuwstelsel
A
waar
B
niet waar
C
Beide
D
nee andersom

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het perifeer zenuwstelsel is
A
autonoom zenuwstelsel
B
kleine hersenen
C
verbinding centrale stelsel, spieren en organen
D
hersenstam

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De Latijnse benaming voor de kleine hersenen is......
A
Cerebrum
B
Cerebellum
C
Cortex cerebri
D
Hemisfeer

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de grijze stof
A
is voor snelle informatie overdracht
B
ligt aan de buitenkant van het ruggenmerg
C
is voor informatie verwerking
D
ligt om de hersenventrikels

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is een neuron?
A
zenuwcel
B
dendriet
C
synaps

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hersenstam
A
Reguleert vitale functies
B
Reguleert reuk
C
Zorgt voor gezichtsvermogen
D
Coördineert bewegingen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je parasympathische zenuwstelsel meer doet dan je sympatische zenuwstelsel, dan ben je...
A
in rust
B
in actie

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het perifeer zenuwstelsel bestaat uit het willekeurige + onwillekeurige zenuwstelsel
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies