Wij hebben twee soorten vetweefsel. Wit vetweefsel met witte vetcellen dient vooral voor het aanleggen van
een reservevoorraad brandstof die bij schaarste weer wordt afgegeven. Bruin vetweefsel met bruine vetcellen slaat ook vet op, maar dat is bedoeld om actief te verbranden en zo extra warmte op te wekken.
Bruin vetweefsel wordt actief in de kou. Bij lage temperaturen ontstaan er, aangestuurd door de hypothalamus, impulsen in neuronen die verbonden zijn met bruin vetweefsel. Daar wordt noradrenaline afgegeven, dat de bruine vetcellen stimuleert tot meer dissimilatie.
De activatie van de bruine vetcellen door koude kan ook in gang gezet worden door een verhoogde afscheiding van schildklierstimulerend hormoon (TSH). De mechanismen die vervolgens leiden tot meer warmteproductie zijn in afbeelding 3 weergegeven. Door de aanwezigheid van vetzuren wordt het in de mitochondria ingebouwde protonkanaal thermogenine geopend, waarna zij meer warmte kunnen opwekken.
Een toename van thyroxine (T4) in het bloed leidt na omzetting in T3 tot meer warmteproductie.
Wat is het werkingsmechanisme van dit T3? (2p)