klas 2 H1 Mensen in verhalen

klas 2 H1 Mensen in verhalen
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

klas 2 H1 Mensen in verhalen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

doel
een open houding naar anderen 
en respect tonen voor verschillen
personages en hun rol in verhalen beschrijven
uitleggen welke personages je aanspreken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

doel
uitleggen wat een verhaal met je doet
relaties tussen personages beschrijven
het ik- en hij-/zij-vertellersperspectief herkennen
het vertellersperspectief juist toepassen in een verhaal
werkwoordstijden toepassen in een verhaal

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Personage
- verhaalfiguur in boeken en films
- komt van het Latijnse 'persona', wat masker betekent.

In een verhaal kom je verschillende soorten personages tegen:

1. typen - 2. karakters



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Type 
- snel herkenbaar
- met versimpeling of overdrijving uitgebeeld
- maakt geen ontwikkeling door


Voorbeeld:
Helden en schurken zijn typen. Een held heeft goede manieren en een schurk slechte, ze zijn makkelijk te herkennen.


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Type
Noem een voorbeeld van een 'type' dat je kent uit een boek of een film.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie 
Karakter
- heeft niet alleen maar goede, of slechte eigenschappen; hij/zij is menselijk
-  maakt een ontwikkeling door
- maakt keuzes en beleeft dingen waardoor hij/zij groeit en als persoon verandert

Voorbeelden
Katniss Everdeen (de Hongerspelen, zie afbeelding)
Rudolf Wega (Kruistocht in spijkerbroek)
 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Uiterlijk: 
- dat wat je aan de buitenkant kunt zien 

Innerlijk:
- alle gedachten en gevoelens van een personage
- geeft 'kleur' aan personage

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meer of minder realistisch
Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid, dan is het realistisch.
Gebeuren er dingen die ongeloofwaardig zijn of die in werkelijkheid niet mogelijk zijn, dan is het verhaal niet realistisch. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leeservaring beschrijven
Als je een verhaal leest, doet dat iets met je. Het verhaal raakt je bijvoorbeeld. Je kunt goed meeleven met de hoofdpersoon of juist niet. Of je vindt het verhaal goed uitgewerkt of niet. Dit is je leeservaring.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

beoordelingswoorden
beoordelingswoorden helpen je jouw leeservaring onder woorden te brengen, je legt je keuze uit door argumenten te geven bij de beoordelingswoorden. 
Bijv. Ik word verdrietig als ik dit verhaal lees, want de hoofdpersoon raakt zijn beste vriend kwijt en dat lijkt me erg. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

beoordelingswoorden kunnen verschillende dingen zeggen:
wat het verhaal met je doet
Hoe realistisch je het verhaal vindt
Wat je van de boodschap in het verhaal vindt. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een verhaal kan vanuit verschillende standpunten geschreven worden:
Ik-perspectief.
Hij-/zij-perspectief
Alwetende verteller
Wisselend perspectief
Vertelperspectief

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie - perspectief
Aan de hand van een paar verhaalfragmenten oefenen we met perspectief. We gaan kijken door wiens ogen je de gebeurtenissen ziet. 
Is het verhaal in de ik-vorm geschreven, dan spreken we van een ik-perspectief.
Een verhaal kan ook in de hij/zij-vorm geschreven zijn. Er is dan een personaal perspectief of een alwetende verteller.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelperspectief
Ik-perspectief (personaal)
  • De gebeurtenissen worden verteld vanuit de ik-vorm. 
  • Je zit als het ware in het hoofd van de ik-persoon.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelperspectief
Hij-/zij-perspectief (personaal)
  • De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld. 
  • Let op: een schrijver kan ook een wisselend perspectief gebruiken. Dan wisselen verschillende personen elkaar af. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 vertellersperspectief
hoe kan het dat we alles weten wat er gebeurt in het verhaal, wat de personages denken en doen?
rol van de verteller = vertellersperspectief

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen personaal perspectief en alwetende verteller (ook wel onzichtbare verteller genoemd)?     
  • Bij een personaal perspectief weet je alleen wat de hoofdpersoon ziet, denkt en voelt. 
  • De alwetende verteller weet van meerdere personen wat ze zien, denken en voelen. Hij hangt als het ware boven het verhaal en kan bv. zelfs in de toekomst kijken: "Toen Tim wakker werd, wist hij nog niet dat hij een ongeluk zou krijgen."

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd in verhalen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd in verhalen
Verhalen kunnen zich afspelen in een andere tijd.
Dit kan in de toekomst zijn of in het verleden.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd in verhalen

Je kunt de tijd in verhalen op verschillende manieren beschrijven:

- In welke tijd speelt een verhaal zich af?

- Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?

- Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tijd in verhalen 

flashback: de schrijver vertelt iets wat eerder gebeurd is. 

flashforward: de schrijver vertelt iets wat in de toekomst gaat gebeuren. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd in verhalen
Als je wilt bepalen in welke tijd jouw verhaal speelt, kijk je naar de volgende punten:
  • jaartal (Wordt er een jaartal genoemd?)
  • historische gebeurtenissen of personen
  • door gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding
  • door de ruimte uit die tijd te beschrijven

Opdracht: In welke tijd speelt jouw verhaal denk je?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie - ruimte
Doel:
Je leert hoe een schrijver spanning creëert met ruimtelijke beschrijvingen. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijven van ruimtes in een verhaal
Een schrijver beschrijft ruimtes omdat dit een functie heeft in het verhaal, bijvoorbeeld om gebeurtenissen te omschrijven of om een bepaalde sfeer weer te geven.
Een ruimtebeschrijving kan ook spanning creëeren doordat het juist contrasteert met de beschreven gebeurtenissen. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte
* Ruimte is de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, waarin personages zich bewegen. 
* Onder ruimte verstaan we niet alleen fysieke ruimtes, zoals een slaapkamer of een park, maar alle omschrijvingen over de omgeving. 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden:
Voorwerpen: flikkerende lampen, een kerstboom, een ambulance voor de deur.
Geluiden: geraas van verkeer, een tikkende klok, een glas dat kapot valt.
Weer en seizoenen: stralende zon, miezer, bittere vrieskou. 
Tijdperken: het heden, een jaar (1940), een verre toekomst.
Culturen: typische Japanse gerechten, personages met een dialect, jongerencultuur. 


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kijk naar de filmpjes
Beantwoord de vragen

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt ‘ruimte’ in deze scene gebruikt?

Slide 31 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welke kenmerken van spanning - ruimte wordt hier gebruikt?

Slide 33 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Perspectief
Wie vertelt het verhaal?
  • ik-perspectief 
  • Personaal perspectief
  • Meervoudig perspectief
  • Auctoriale verteller

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik-perspectief
  • Ik-persoon vertelt het verhaal
  • Je ziet alles door de ogen van één persoon


  • Ik-persoon vertelt achteraf over gebeurtenissen


  • Ik-persoon vertelt over de gebeurtenissen die
    plaatsvinden op het moment dat hij vertelt. 
Vertellend ik-perspectief
Belevend ik-perspectief

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personaal perspectief
  • Hij-/zij-perspectief
  • Onzichtbare verteller
  • Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van 
    één persoon
  • Je weet niet méér dan de hij- of zij-persoon

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoudig perspectief
  • Afwisseling van verschillende perspectieven




  1. Sophia (belevend ik-perspectief)
  2. Dader (vertellend ik-perspectief)

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Auctoriale verteller
  • Neemt niet deel aan de handeling
  • Geeft commentaar op de gebeurtenissen

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie: realistisch of niet-realistisch 

Realistisch:

Het verhaal lijkt erg op de werkelijkheid, alles kan in het echt.

Niet-realistisch:
Verhalen met veel gebeurtenissen die niet echt kunnen gebeuren.



Slide 39 - Tekstslide

Tekenen op het bord
Je leeservaring beschrijven

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beoordelingswoorden
Realistisch? Of juist niet?

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gedichten
Kenmerken van een gedicht:

  • Een gedicht is verdeeld in versregels
  • Regels die in groepjes bijelkaar staan noem je: een strofe
  • In een gedicht komt soms rijm voor (en soms ook niet!)

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzonder taalgebruik
Dichters gebruiken vaak bijzondere taal voor hun gedichten:

  • Herhaling 
  • Opsomming  
  • Tegenstelling 
  • Overdrijving 
Woorden worden herhaald of hetzelfde wordt vaker gezegd, soms nét iets anders
Er worden een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor verschillen extra opvallen. Bijvoorbeeld: zwart en wit, rustig en druk, enz.
Iets wordt erger of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is
- Hoeveel strofen heeft dit gedicht?
- Heeft dit gedicht rijm?
- Zie je nog andere kenmerken?

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag
Wat is het verschil tussen een type en een karakter?

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 soorten perspectief

1. ik-perspectief

2. personaal perspectief

3. alwetende verteller


Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies