Paragraaf 8.1 - Bloed [3]

8.1 Bloed
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt de delen waaruit je bloed bestaat benoemen en van ieder deel de functie beschrijven
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

8.1 Bloed
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt de delen waaruit je bloed bestaat benoemen en van ieder deel de functie beschrijven

Slide 1 - Tekstslide

8.1 Bloed
Waaruit bestaat je bloed?
Bloeddeeltjes (bloedcellen) en bloedplasma:
  • Rode bloedcellen > Vervoeren zuurstof > Bevat hemoglobine (rode kleurstof – bindt zuurstof aan zich)
  • Witte bloedcellen > Bestrijden ziekteverwekkers (bacteriën en virussen)
    - Type 1 eten ziekteverwekkers op en verteren deze
    - Type 2 maken afweerstoffen (antistoffen) tegen ziekteverwekkers
  • Bloedplaatjes > Zorgen dat wondjes dichtgaan (bloedstolling)
Bloedcellen zijn na een paar maanden versleten, in het rode beenmerg in platte beenderen (bekken, borstbeen, ribben) worden nieuwe bloedcellen gemaakt.


Slide 2 - Tekstslide

8.1 Bloed

Slide 3 - Tekstslide

8.1 Bloed
Bloedstolling

  1. Bloedplaatjes knappen open; 
  2. Door een stof uit de bloedplaatjes verandert
    het stollingseiwit fibrinogeen in 
    kleverige draden > fibrinedraden;
  3. De fibrinedraden vormen samen een netwerk.
    In die draden blijven rode bloedcellen hangen;
  4. De fibrinedraden en bloedcellen drogen op tot een korstje.
    Onder het korstje herstelt de huid;
  5. Als de huid genezen is valt het korstje af.

Slide 4 - Tekstslide

8.1 Bloed
  • Wat? Maken 8.1 – Opdracht 1 t/m 12 (9 niet!)
  • Hoe? Blz. 90 t/m 95
  • Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
  • Tijd? 15 minuten
  • Uitkomst? Opdracht 1 t/m 12 is af. 
  • Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).

timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

8.1 Bloed
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt uitleggen hoe je bloed stoffen door je lichaam vervoer

Slide 6 - Tekstslide

8.1 Bloed
Hoe vervoert je bloed stoffen?
  1. Vervoer via bloedplasma
    - vervoert bijna alle stoffen in je lichaam
    - zoals glucose, vitaminen, mineralen, hormonen,
    antistoffen en afvalstoffen zoals koolstofdioxide.
  2. Vervoer via rode bloedcellen
    - vervoeren deeltjes zuurstof met behulp van hemoglobine
    - te weinig hemoglobine > minder zuurstof vervoer > bloedarmoede
    - bloedarmoede ontstaat vaak door ijzertekort > ijzer is nodig voor aanmaak hemoglobine


Slide 7 - Tekstslide

8.1 Bloed
Vervoer zuurstof door hemoglobine



  1. Zuurstof hecht aan hemoglobine
  2. Rode bloedcel vervoert zuurstof door het lichaam
  3. Op plaats met weinig zuurstof laat hemoglobine de zuurstof weer los

Slide 8 - Tekstslide

8.1 Bloed
  • Wat? Maken 8.1 – Opdracht 13 t/m 20
  • Hoe? Blz. 96 t/m 98
  • Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
  • Tijd? 10 minuten
  • Uitkomst? Opdracht 13 t/m 20 is af. 
  • Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).

timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

8.1 Bloed
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt beschrijven wat er door spanning in je lichaam verandert

Slide 10 - Tekstslide

8.1 Bloed
Wat verandert er bij inspanning in je lichaam?

Meer inspanning betekent meer zuurstof en glucose nodig en meer afvalstoffen (bijv. koolstofdioxide) afvoeren

  • Extra aanvoer van glucose
    - glycogeen (reservestof in lever en spieren) wordt omgezet naar glucose
    - het omzetten naar glucose gebeurt door twee hormonen glucagon (alvleesklier) en adrenaline (bijnieren)
    - hart sneller slaan zorgt voor sneller vervoer van glucose
  • Extra aanvoer zuurstof
    - snellere ademhaling zorgt voor meer zuurstof in het bloed
    - hart sneller slaan zorgt voor sneller vervoer van zuurstof
  • Extra afvoer van afvalstoffen
    - snellere ademhaling zorgt voor meer koolstofdioxide uit het bloed
    - hart sneller slaan zorgt voor sneller afvoer van koolstofdioxide


Slide 11 - Tekstslide

8.1 Bloed
  • Wat? Maken 8.1 – Opdracht 21 t/m 27
  • Hoe? Blz. 98 t/m 102
  • Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
  • Tijd? 10 minuten
  • Uitkomst? Opdracht 21 t/m 27 is af. 
  • Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).

timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide