In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Huiswerk vandaag
Doornemen paragraaf
Maken de opdrachten van de paragraaf
Slide 1 - Tekstslide
terugblik vorige lessen
marketingmix
grondstoffen / eindproducten
bedrijfskolom
groothandel
omzet
inkoopwaarde
brutowinst / nettowinst
rekenen met procenten
Slide 2 - Tekstslide
Deze les
Nakijken gemaakte huiswerk
Start nieuwe paragraaf
Aan de slag met het huiswerk
Slide 3 - Tekstslide
Start nieuwe paragraaf
De winkel en het milieu
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
biologische producten
milieuvriendelijke productie
prijsverschillen
recycling
statiegeld
assortiment
Slide 6 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Doornemen paragraaf 3.1
Maken de opdrachten van deze paragraaf
Leerdoelen deze paragraaf:
ik weet wat biologische producten zijn
ik weet waarom er biologische producten zijn
ik weet wat milieuvriendelijke productie is
ik weet waarom er milieuvriendelijke productie is
ik weet waardoor prijsverschillen ontstaan
ik weet wat recycling is en waar dit goed voor is
ik weet wat statiegeld is en waar dit goed voor is
ik weet wat een assortiment is
Slide 7 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Maken de opdrachten van de rekentrainer
Volgende les laatste les voor de toets
Volgende week toets
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22.000,- In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000,- Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met
€ 22.000,-
B
De omzet is gestegen met
€ 2.000,- De omzet is gedaald met
€ 2.000,-
C
De omzet is gedaald met € 2.000,-
D
De omzet is gedaald met € 20.000,-
Slide 11 - Quizvraag
Alles wat een bedrijf doet om meer te verkopen noem je ..
A
Promotie
B
Reclame
C
Adverteren
D
Marketing
Slide 12 - Quizvraag
De 4P's worden ook wel de ... genoemd.
A
Marketing hulpmiddelen
B
Marketing instrumenten
C
Marketing
groepering
D
Marketing
gereedschap
Slide 13 - Quizvraag
De formule (Nieuw- Oud) / Oud x 100 gebruik ik bij ...
A
procenten omrekenen naar bedragen of aantallen
B
procentuele veranderingen
Slide 14 - Quizvraag
Welke P van marketing is dit:
A
Plaatsbeleid
B
Prijsbeleid
C
Productbeleid
D
Promotiebeleid
Slide 15 - Quizvraag
Om welke P van marketing gaat het? Er zijn veel boetiekjes in een stadswinkelcentrum.
A
Prijs
B
Product
C
Plaats
D
Promotie
Slide 16 - Quizvraag
Krijn heeft een bloemenwinkel. Zijn omzet was vorig jaar €250.000,- Dit jaar stijgt zijn omzet met €50.000,- Zijn omzet stijgt dit jaar met.
A
25%
B
20%
C
5%
D
6%
Slide 17 - Quizvraag
De instrumenten van marketing zijn
A
Prijs, plaats, promotie en product
B
Prijs, garantie, service en verpakking
C
Prijs, promotie, merchandising en plaats
D
Prijs, garantie, merk en verpakking
Slide 18 - Quizvraag
Procenten rond ik af op..
A
1 decimaal
B
2 decimalen
C
gehele getallen
D
3 decimalen
Slide 19 - Quizvraag
Hoe bereken je de omzet?
A
Afzet - verkoopprijs
B
Winst x omzet
C
Afzet x verkoopprijs
D
Omzet - winst
Slide 20 - Quizvraag
Het assortiment speelt een belangrijke rol in de marketingstrategie van Action. Tot welk onderdeel van de marketing behoort het assortiment?
Fred is eigenaar van een groente- en fruitwinkel. Fred zal zich moeten onderscheiden van de supermarkt. Hij gaat zich richten op: deskundig advies, persoonlijke service, kwaliteit en een ruim assortiment. Op welke p van de marketing gaat hij zich dan richten?
A
plaatsbeleid
B
prijsbeleid
C
productbeleid
D
promotiebeleid
Slide 23 - Quizvraag
Geld rond ik af op..
A
1 decimaal
B
2 decimalen
C
gehele getallen
D
3 decimalen
Slide 24 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor grondstof?
A
Eindproduct
B
Beginproduct
C
Katoen
D
Producent
Slide 25 - Quizvraag
Het totaal aan bewerkingen die het product ondergaat van grondstof tot eindproduct noemen we:
A
Produceren
B
Productie
C
Bedrijven
D
Bedrijfskolom
Slide 26 - Quizvraag
De uitgaven zijn € 194,50 Het inkomen is € 431,40 Bereken hoeveel procent er is uitgegeven
A
45,1%
B
45,0%
C
45,2%
D
45,08%
Slide 27 - Quizvraag
In 2018 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
150%
Slide 28 - Quizvraag
De dieselprijs per liter is in een week tijd gestegen van € 1,32 naar € 1,40.
Hoeveel is de dieselprijs gestegen in procenten?
A
5,3%
B
7,8%
C
6,1%
D
8,4%
Slide 29 - Quizvraag
Een broek was €40,- en is nu in de aanbieding voor €35,- De broek is nu ...
A
14,3% duurder
B
14,3% goedkoper
C
12,5% duurder
D
12,5% goedkoper
Slide 30 - Quizvraag
Maria verdient € 100,-, hiervan geeft zij € 30,- uit aan kleren. Als je wilt weten hoeveel % dit is dan doe je
A
(nieuw-oud)/oud x100%
B
deel / geheel x 100%
Slide 31 - Quizvraag
Welke omschrijving past het beste bij de bedrijfskolom?
A
De bewerkingen aan een product van grondstof tot eindproduct
B
Het maken van goederen, of het leveren van diensten
C
Het aanschaffen van kapitaalgoederen, machines en computers, voor de productie
D
De bedrijven die voorkomen op de productieweg van een bepaald product
Slide 32 - Quizvraag
Is dit een bedrijfskolom of productieweg?
A
Productieweg
B
Bedrijfskolom
Slide 33 - Quizvraag
Stelling: De consument behoort tot de bedrijfskolom
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quizvraag
De prijs van producten is na elk bedrijf in de bedrijfskolom .....
A
hoger
B
lager
Slide 35 - Quizvraag
Wat is juist?
A
omzet - verkoopwaarde = nettowinst
B
omzet - inkoopwaarde
= nettowinst
C
omzet - bedrijfskosten = nettowinst
D
omzet - inkoopwaarde
= brutowinst
Slide 36 - Quizvraag
Brutowinst bereken je door........
A
afzet - inkoopwaarde
B
omzet - bedrijfskosten
C
omzet - afzet
D
omzet - inkoopwaarde
Slide 37 - Quizvraag
Hoe bereken je de nettowinst?
A
omzet - bedrijfskosten
B
brutowinst - bedrijfskosten
C
omzet - brutowinst
D
omzet - brutowinst - bedrijfskosten
Slide 38 - Quizvraag
Wat zijn bedrijfskosten?
A
Afzet
B
Omzet
C
Kosten als huur en loonkosten
D
Kosten als omzet en derving
Slide 39 - Quizvraag
Afzet is:
A
Omzet - brutowinst
B
Het geld dat je krijgt
C
Het aantal verkochte producten
D
Nettowinst - omzet
Slide 40 - Quizvraag
Een ander woord voor inkoopwaarde =
A
Omzet
B
Inkoopprijs
C
Brutowinst
D
Bedrijfskosten
Slide 41 - Quizvraag
Bloemist Janssen verkoopt 200 bossen bloemen per week. Een bosje bloemen kost €20,-
A
Omzet is 200:€20,-=10
B
Omzet is €20,-
C
Omzet is 200
D
Omzet is 200x€20,- = €4.000,-
Slide 42 - Quizvraag
Somaya heeft een speelgoed winkel. Vorig jaar was haar omzet 400.000 euro volgend jaar verwacht ze een omzet van 420.000 euro met hoeveel % is de omzet gestegen.
A
95%
B
10%
C
105%
D
5%
Slide 43 - Quizvraag
Een woonwinkel heeft € 85.000,- omzet in een periode. Deze omzet is bereikt dankzij een succesvolle reclamecampagne. De reclamekosten horen bij de
A
bedrijfskosten
B
inkoopwaarde
C
brutowinst
D
nettowinst
Slide 44 - Quizvraag
Firma Janssen b.v. verkoopt 500 elektrische fietsen per jaar. Iedere fiets kost €1.000,-
A
Omzet is 500 fietsen
B
Afzet is 500 fietsen
C
Omzet is €1.000,-
D
Afzet is 1.000,-
Slide 45 - Quizvraag
Stel de omzet is € 20.000,-. De inkoopwaarde van de omzet is € 12.500,- De bedrijfskosten zijn € 5.000,- De nettowinst is:
A
€ 20.000,-
B
€ 12.500,-
C
€ 2.500,-
D
€ 7.500,-
Slide 46 - Quizvraag
Wat bereken je met de formule: afzet x verkoopprijs?