1.6 Rekenen met procenten

1.6 Rekenen met procenten
- Je kunt procenten berekenen
- Je kunt de toe- en afname van bedragen in procenten uitdrukken
- Je kunt procentuele vergelijkingen maken
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1.6 Rekenen met procenten
- Je kunt procenten berekenen
- Je kunt de toe- en afname van bedragen in procenten uitdrukken
- Je kunt procentuele vergelijkingen maken

Slide 1 - Tekstslide

Deel door geheel (ld 1)
Ouderwets breuken. Het totaalbedrag of het totale aantal stellen we gelijk aan 100.

Voorbeeld: Hele zak knikkers (80), er worden 16 knikkers uit de zak gehaald. Hoeveel procent van de knikkers zijn er nog?

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld: Hele zak knikkers (80), er worden 16 knikkers uit de zak gehaald. Hoeveel procent van de knikkers zijn er nog? (denk het procentteken in het antwoord)

Slide 3 - Open vraag

Deel door geheel (ld 1)
Voorbeeld: Hele zak knikkers (80), er worden 16 knikkers uit de zak gehaald. Hoeveel procent van de knikkers zijn er nog?

80 is 100%, dus 80-16 = 64
Breuk is                            64
                                            --- x 100 = 80%
                                            80


Slide 4 - Tekstslide

Procentuele verandering (ld 2)
Makkelijk uit te rekenen door de volgende formule:

  NIEUW – OUD
  ----------------- X 100%
          OUD

Boek hanteert een andere methode (mag uiteraard ook).

Voorbeeld: Hans verdient nu 1500, vorige jaar verdiende hij 1300. Hoeveel is hij erop vooruit gegaan?



Slide 5 - Tekstslide

Hans verdient nu 1500, vorig jaar verdiende hij 1300. Hoeveel is hij erop vooruit gegaan?
(denk aan het procentteken, 1 decimaal achter de komma in het antwoord)

Slide 6 - Open vraag

Procentuele verandering (ld 2)
Voorbeeld: Hans verdient nu 1500, vorig jaar verdiende hij 1300. Hoeveel is hij erop vooruit gegaan?

NIEUW 1500 – OUD 1300
 ----------------------------   X 100% = 15,4%
  OUD 1300




Slide 7 - Tekstslide

1.6 Rekenen met procenten
- Je kunt procenten berekenen
- Je kunt de toe- en afname van bedragen in procenten uitdrukken
- Je kunt procentuele vergelijkingen maken
- Met procentpunten rekenen

Slide 8 - Tekstslide

Absolute verandering (ld 2)
De procentuele verandering is bekend. Bij een absolute verandering moet je dezelfde formule gebruiken en hiermee  'oud' of 'nieuw' berekenen.

Tip: Gebruik een kruistabel

Slide 9 - Tekstslide

Absolute verandering (ld 2)
Voorbeeld: Hans verdient nu 1700, dit is 20% meer dan vorig jaar. Hoeveel verdiende hij vorig jaar?





Bedrag
Procenten
Nu
1.700
Vroeger
?

Slide 10 - Tekstslide

Absolute verandering (ld 2)
Voorbeeld: Hans verdient nu 1700, dit is 20% meer dan vorig jaar. Hoeveel verdiende hij vorig jaar?





Bedrag
Procenten
Nu
1.700
120
Vroeger
?
100

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld: Hans verdient nu 1700, dit is 20% meer dan vorig jaar. Hoeveel verdiende hij vorige jaar? (rond af op een heel getal, geen punten/komma's)

Slide 12 - Open vraag

Absolute verandering (ld 2)
Voorbeeld: Hans verdient nu 1700, dit is 20% meer dan vorig jaar. Hoeveel verdiende hij vorige jaar?




1.700
   ----  x 100                  = 1.417
   120
Bedrag
Procenten
Nu
1.700
120
Vroeger
1.417
100

Slide 13 - Tekstslide

Procentuele vergelijking (ld 3)
Lijkt op procentuele verandering. Alleen vergelijk je niet cijfers uit het heden en verleden, maar bijvoorbeeld het loon van de een met het loon van de ander. 

Loon Y - Loon X
------------------ x 100
Loon X

Loon Y betreft het onderwerp in de zin.




Loon Y betreft het onderwerp in de zin

Slide 14 - Tekstslide

Roos en Michel werken allebei bij de Jumbo. Roos verdient € 60 p/mnd en Michel € 45 p/mnd. Hoeveel procent verdient Roos meer dan Michel? (denk het procentteken en 1 decimaal achter de komma in het antwoord)

Slide 15 - Open vraag

Procentuele vergelijking (ld 3)
Roos en Michel werken allebei bij de Jumbo. Roos verdient € 60 p/mnd en Michel € 45 p/mnd. Hoeveel procent verdient Roos meer dan Michel?

60 - 45
-------    x 100 = 33,3333%
45


Loon Y betreft het onderwerp in de zin.




Roos is het onderwerp in de zin. Als het onderwerp Michiel is dan verandert de uitkomst!

Slide 16 - Tekstslide

Roos en Michel werken allebei bij de Jumbo. Roos verdient € 60 p/mnd en Michel € 45 p/mnd. Hoeveel procent verdient Michel minder dan Roos? (denk het procentteken in het antwoord)

Slide 17 - Open vraag

Procentuele vergelijking (ld 3)
Roos en Michel werken allebei bij de Jumbo. Roos verdient € 60 p/mnd en Michel € 45 p/mnd. Hoeveel procent verdient Michel minder dan Roos?

45 - 60
-------    x 100 = - 25% --> 25%
60


Loon Y betreft het onderwerp in de zin.




Slide 18 - Tekstslide

VWO: Procentpunten (ld 4)
Hoeveel verandert het ene percentage tov het andere percentage

Voorbeeld: Inflatie is gestegen van 2% naar 2,5%. Hoe groot is de verandering in procentpunten?



Loon Y betreft het onderwerp in de zin.




Slide 19 - Tekstslide

VWO: Inflatie is gestegen van 2% naar 2,5%. Hoe groot is de verandering in procentpunten? (denk aan het procentteken en 1 decimaal achter de komma in het antwoord)

Slide 20 - Open vraag

Skill check 1.6
Boek/ schrift zijn dicht, rekenmachine toegestaan

Noteer je voor en achternaam
Noteer je berekening. Denk aan procent- en eurotekens!
Maak zelfstandig de quiz. Het is volledig stil. 
Klaar? Dan werk je verder aan paragraaf 1.
Klascode At3o: 475378


Slide 21 - Tekstslide

Nu aan de slag met de Skilltree
* kies je extra opdracht: 2 sterren én ….?
* 10 min in stilte lezen §1.6 en starten met maken van de opdrachten. 
* Daarna mag je overleggen

* Plenda: Zet in je Plenda bij de volgende les de opdrachten die je af wilt hebben. 
Verwerk ook in het onderste gedeelte van je plenda je leerwerk. (iedere week een kwartier voor eco)

Slide 22 - Tekstslide

Skill check 1.6
Boek/ schrift zijn dicht, rekenmachine toegestaan
Ga naar www.socrative.com (klaslokaal: CLDVRT)
Noteer je voor en achternaam
Noteer alleen het antwoord. Geen berekening. Geen procent- en eurotekens
Maak zelfstandig de quiz. Het is volledig stil. 
Klaar, dan werk je verder aan paragraaf 1.
Als je meer dan 1 fout hebt dan krijg je wat extra materiaal om te verder te oefenen met procenten

Slide 23 - Tekstslide