5.3 Sparen en interen (KGT)

5.3
Sparen en interen (KGT)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

5.3
Sparen en interen (KGT)

Slide 1 - Tekstslide

To do
- Terugblik op Paragraaf 5.2
- Leerdoelen Paragraaf 5.3
- Uitleg paragraaf 5.3
- Zelfstandig aan de slag
            - opdrachten paragraaf 5.3
  - Huiswerk paragraaf 5.3

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik les 5.2

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 5.2

  • Ik weet wat vaste lasten zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van vaste lasten
  • Ik weet wat incidentele uitgaven zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van incidentele uitgaven
  • Ik weet wat een automatisch incasso is
  • Ik weet wat duurzame gebruiksgoederen zijn

Slide 4 - Tekstslide

uitgaven
  • Vaste lasten = uitgaven die steeds terug komen en bijna altijd even hoog zijn


  • Incidentele lasten = uitgave die je af en toe doet.

Slide 5 - Tekstslide

Incidentele uitgaven
Zijn uitgaven die je niet zo vaak doet, of waarvoor je moet sparen. 

Onverwacht en onregelmatig. Het is verstandig om er geld voor te reserveren/sparen.

Voorbeelden: reparatie van de koelkast of auto, een winterjas, een verre reis of een verkeersboete.

Slide 6 - Tekstslide

Duurzame goederen
Duurzame consumtiegoederen zijn gebruiksgoederen die meestal lang mee gaan. De levensduur is lang, maar de gebruiksduur is beperkt. De gebruiksduur is dus korter dan de levensduur.


Slide 7 - Tekstslide

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 8 - Quizvraag

Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?
A
Totale uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 9 - Quizvraag

Huishoudelijke uitgaven
Incidentele uitgaven
Vaste uitgaven
Persoonlijke uitgaven
Koelkast
Fristi
Gas/water/licht
Kleding
Kapper
Auto
Abonnement
Wasmiddel

Slide 10 - Sleepvraag

Sparen en interen

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen 5.3

  • Ik weet hoe ik rond kan komen van mijn geld
  • Ik kan uileggen hoe ik tekorten kan voorkomen
  • Ik weet wat een budget is.

Slide 12 - Tekstslide

0

Slide 13 - Video

Spaarrekening
Bankrekening

Slide 14 - Tekstslide

Sparen

Slide 15 - Tekstslide

Je wilt een Macbook kopen van 1300 euro... Hoe los je dit op?

Slide 16 - Tekstslide

Sparen
Prijs: 300 euro
Ik krijg elke maand  20 euro
zakgeld. Hoeveel maanden
moet ik sparen voor een PS4?

aankoopbedrag : spaarbedrag per maand
aantal spaarmaanden

Slide 17 - Tekstslide

Sparen
aankoopbedrag : aantal spaarmaanden 
= spaarbedrag per maand

Ik heb een nieuwe iPhone gekocht
van 1000 euro. Ik heb voor deze 
telefoon 12 maanden gespaard.
Hoeveel heb ik per maand gespaard?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Budgetteren
Budget = vast bedrag wat beschikbaar is voor deze uitgaven.

Het budget word vastgesteld op basis van je inkomen.


Slide 22 - Tekstslide

Sparen en interen
Zijn je werkelijke uitgaven lager dan het budget, dan houd je geld over. Het is verstandig om dit overschot te sparen.

Zijn je werkelijke uitgaven hoger dan het budget, dan kom je geld tekort en moet je interen op je spaargeld. Hierdoor ontstaan financiële problemen!

Slide 23 - Tekstslide

interen 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Percentages berekenen
Optie 1:  bedrag : 100 x het percentage = 
(met/zonder verhoudingstabel)

Optie 2:  vermenigvuldigingsfactor  (percentage : 100)
1% = x0,01
10% = x0,10 
50% = x0,50

Slide 26 - Tekstslide

Ik zet € 600 op mijn spaarrekening. De rente bedraagt 2%. Bereken de rente in euro's.

Slide 27 - Open vraag

Een appel kost bij Jan Linders € 0,80 en bij de Aldi € 0,60. Geld is hier...
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel

Slide 28 - Quizvraag

Bart betaalt met zijn creditcard. Hier is sprake van elektronisch betalen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak paragraaf 5.3 (werkboek) 
Let op: schrijf berekeningen op!

Klaar? Dan mag je de opdrachten nakijken. 
Nagekeken? Dan maak je nu de rekentrainer van paragraaf 5.3
                                             
                                                      Volgende les: Paragraaf 5.4

Slide 30 - Tekstslide