H5 paragraaf 1+2

Spaarrekening
Bankrekening
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
Voortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Spaarrekening
Bankrekening

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?
A
Totale uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 3 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?

Slide 4 - Tekstslide

Hoe kan je rond komen van je geld?

Slide 5 - Open vraag

timer
0:30
vorige les

Slide 6 - Woordweb

budget: opdracht  7 + 8
timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Rente: een vergoeding die de bank betaalt omdat de bank gebruik mag maken van je spaarrekening.
Meer geld > meer rente 

Slide 8 - Tekstslide

Klas 2
Hoofdstuk 5 Rondkomen
5.3 Sparen en interen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

uitgaven
  • Vaste lasten = uitgaven die steeds terug komen en bijna altijd even hoog zijn


  • Incidentele lasten = uitgave die je af en toe doet.

Slide 11 - Tekstslide

0

Slide 12 - Video

Je wilt een Macbook kopen van 1300 euro... Hoe los je dit op?

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag! 
1. Maak van 5.3 opdracht 1 t/m 11
2. Maak rekentrainer 5.3

Klaar?
- Maak een samenvatting van 5.3
- maak de test jezelf van 5.1, 5.2 en 5.3
- Leren voor het SO

Slide 14 - Tekstslide

5.3 Geen tekorten meer / 5.3 Sparen en interen

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen 5.3

  • Ik weet hoe ik rond kan komen van mijn geld
  • Ik kan uileggen hoe ik tekorten kan voorkomen
  • Ik weet wat een budget is.

Slide 16 - Tekstslide

Budgetteren
Budget = vast bedrag wat beschikbaar is voor deze uitgaven.

Het budget word vastgesteld op basis van je inkomen.


Slide 17 - Tekstslide

Terugblik les 5.2

Slide 18 - Tekstslide

Sparen en interen

Slide 19 - Tekstslide

Sparen en interen
Zijn je werkelijke uitgaven lager dan het budget, dan houd je geld over. Het is verstandig om dit overschot te sparen.

Zijn je werkelijke uitgaven hoger dan het budget, dan kom je geld tekort en moet je interen op je spaargeld. Hierdoor ontstaan financiële problemen!

Slide 20 - Tekstslide

Rente
https://www.youtube.com/watch?v=SlgbmptL5Kw


Slide 21 - Tekstslide

Huishoudelijke uitgaven
Incidentele uitgaven
Vaste uitgaven
Persoonlijke uitgaven
Koelkast
Fristi
Gas/water/licht
Kleding
Kapper
Auto
Abonnement
Wasmiddel

Slide 22 - Sleepvraag

Hoe kan je een tekort op je budget voorkomen?

Slide 23 - Open vraag

Sparen

Slide 24 - Tekstslide

Sparen
Prijs: 300 euro
Ik krijg elke maand  20 euro
zakgeld. Hoeveel maanden
moet ik sparen voor een PS4?

aankoopbedrag : spaarbedrag per maand
aantal spaarmaanden

Slide 25 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 26 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 27 - Open vraag

Leerdoelen 5.2

  • Ik weet wat vaste lasten zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van vaste lasten
  • Ik weet wat incidentele uitgaven zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van incidentele uitgaven
  • Ik weet wat een automatisch incasso is
  • Ik weet wat duurzame gebruiksgoederen zijn

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

interen 

Slide 30 - Tekstslide

https://schooltv.nl/video/hoe-is-rente-ontstaan-als-bedankje-voor-een-lening/#q=rente

Slide 31 - Tekstslide

Duurzame goederen
Duurzame consumtiegoederen zijn gebruiksgoederen die meestal lang mee gaan. De levensduur is lang, maar de gebruiksduur is beperkt. De gebruiksduur is dus korter dan de levensduur.


Slide 32 - Tekstslide

Sparen
aankoopbedrag : aantal spaarmaanden 
= spaarbedrag per maand

Ik heb een nieuwe iPhone gekocht
van 1000 euro. Ik heb voor deze 
telefoon 12 maanden gespaard.
Hoeveel heb ik per maand gespaard?

Slide 33 - Tekstslide

Incidentele uitgaven
Zijn uitgaven die je niet zo vaak doet, of waarvoor je moet sparen. 

Onverwacht en onregelmatig. Het is verstandig om er geld voor te reserveren/sparen.

Voorbeelden: reparatie van de koelkast of auto, een winterjas, een verre reis of een verkeersboete.

Slide 34 - Tekstslide

interen 

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 37 - Quizvraag

programma
Herhalen  paragraaf 2 vast en incidenteel
huiswerk bespreken paragraaf 2 en rekentrainer 2
Uitleg en maken paragraaf 3 Sparen en interen
huiswerk paragraaf 3 en rekentrainer 3

Slide 38 - Tekstslide

Percentages berekenen
Optie 1:  bedrag : 100 x het percentage = 
(met/zonder verhoudingstabel)

Optie 2:  vermenigvuldigingsfactor  (percentage : 100)
1% = x0,01
10% = x0,10 
50% = x0,50

Slide 39 - Tekstslide