Modal Verbs H3D

• Engels
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 3

Modal Verbs

kunnen, moeten en mogen

Lesson goals

1. You are able to use modals (hulpwerkwerkwoorden) in a sentence

2. You are able to reply correctly in short yes/no answers

Welke modals zijn er? (p160-161)

1. can & be able to

2. should, have to, must, ought to

3. may, might, be allowed to

Must, have to, should 

1. Should (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) zou moeten. Je geeft advies of raadt iets af of geeft een suggestie. 

2. must (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) moet. Krachtiger dan should.

3. has to / have to + hele werkwoord om zekerheid, noodzaak of verplichting uit te drukken. Iets moet van iemand anders

4. don't have to / doesn't have to + hele werkwoord iets hoeft niet, het is geen verplichting.

To have to

Je gebruikt have to om te zeggen dat een actie gedaan moet worden, het is verplicht. 

You have to take your medication. 

Should

Je gebruikt should om advies te geven, iets af te raden of een suggestie te geven. Je zegt dat het goed is om iets te doen, maar het is niet verplicht
Of als  jij vindt dat iets (niet) zou moeten. 

It's late. You should go to bed. 

Must

Je gebruikt must wanneer de spreker zelf vindt dat een actie gedaan moet worden. De spreker verplicht zichzelf. Je gebruikt must ook om iemand sterk aan te raden iets te doen als het niet verplicht is. Krachtiger dan should. 

I must go to bed early tonight. 

She must go to the dentist. 

Might

Je vertaalt may met mogen en might met zou mogen .

Might I ask you a question?

to be allowed

Je gebruikt een vorm van to be + allowed+ hele werkwoord om te zeggen dat iets (niet) is toegestaan volgens de regels.

You're not allowed to use the phone in class.

You .......eat something

1. should
2. have to

You ___ do your homework or you'll get a punishment.

1. must
2. have to
3. should

There are plenty of tomatoes in the fridge, you.... buy any.

1. must not
2. should not
3. don't have to

I ....... forget to brush my teeth.

1. must not
2. don't have to
3. should not

You .......... watch so much television.

1. mustn't
2. don't have to
3. shouldn't

... I to write him an apology

1. must
2. ought
3. should

I __ visit my friend. It's her birthday.

Sam __ wear a uniform at school.

You __ go to the supermarket. I'll do it.

You __ swim in this part of the river. It is very dangerous.

You __ drink a lot of water when it's warm.

Exercise

Rewrite the following sentences using the given words

You are not allowed to talk during the test. (must not)

It isn't necessary to bring food. (do not have to)

I am obliged to finish this letter before midday. (have to)

You are not allowed to leave the classroom without permission. (must not)

It is not necessary to pay for the tickets. (do not have to)

Short Yes & No answers

In het Engels is het niet beleefd om met alleen maar Yes en No te beantwoorden. Daarom gebruik je vaak een korte zin waarin je het eerste werkwoord uit de vraag herhaalt.

Would you like to go to the cinema? Yes, I would/No I wouldn't

Did they bring some games? Yes, they did/No they didn't.

Has Tom given you his phonenumber? Yes, he has/No he hasn't.

Am I next? Yes, you are/No you are not.

Do exercises...

12, 13, 14 from workbook A.

Make sure to finish in-class, if not... it's homework for the next lesson.

Done? Start studying words Theme 1 A-D and Stones 1 & 2