In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
PARAGRAAF 6.1
Hoe wordt er geproduceerd
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
In deze les leer je:
welke productiefactoren er nodig zijn om goederen en diensten te produceren
wat arbeidsintensief en kapitaalintensief betekent
hoe je de waardevermindering van machines berekent
hoe bedrijven iets produceren in de bedrijfskolom
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Productie : Het maken van goederen en leveren van diensten
Bij het produceren heb je productiefactoren nodig
Voor elke productiefactor krijg je een beloning:
- rente
- loon/salaris
- pacht
- winst
Slide 4 - Tekstslide
Koppel de juiste beloning aan de productiefactoren.
Natuur
Arbeid
Kapitaal
Onder-nemer-
schap
SALARIS
RENTE
WINST
PACHT
Slide 5 - Sleepvraag
Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
loon, pacht, huur, rente en winst
B
arbeid, natuur en kapitaal
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, rente, winst en loon
Slide 6 - Quizvraag
Arbeidsintensief en kapitaalintensief
Productie vooral door menselijke arbeid
Als er meer gebruik gemaakt wordt van machines (kapitaalgoederen)
Slide 7 - Tekstslide
Wat is kapitaalintensief?
A
Mensen doen
vooral het werk.
B
Machines doen vooral het werk.
Slide 8 - Quizvraag
Het schilderen van een huis is ...
A
kapitaalintensief.
B
arbeidsintensief.
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Video
Afschrijven
Afschrijven per jaar = Waardevermindering per jaar
Aanschafwaarde = aankoopprijs
Restwaarde = waarde bij inruil
Gebruiksduur = aantal jaren dat je het gebruikt
Berekening = (aankoopprijs - restwaarde) : aantal jaar
Slide 11 - Tekstslide
Bereken de afschrijving per jaar. Bastiaan heeft voor € 15.000 een auto gekocht en hij wil die in 5 jaar afschrijven. Hij verwacht de auto na die 5 jaar nog voor € 5.000 te kunnen verkopen.
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 3.000
Slide 12 - Quizvraag
Bereken de afschrijving per jaar. Bedros heeft voor € 5.000 een auto gekocht en hij wil die in 4 jaar afschrijven.
A
€ 1.000
B
€ 1.250
C
€ 1.500
D
€ 5.000
Slide 13 - Quizvraag
Bedrijfskolom
De bedrijfskolom bestaat uit alle bedrijven die na elkaar meewerken aan een product.
Slide 14 - Tekstslide
Toegevoegde waarde
De waardeverhoging van een product die ontstaat door het product te bewerken.
Door arbeid, tijd en energie wordt het product meer waard.
Slide 15 - Tekstslide
Wat hoort niet thuis in de bedrijfskolom?
A
graanboer
B
meelfabriek
C
bakker
D
consument
Slide 16 - Quizvraag
Bedrijfskolom
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel
Slide 17 - Sleepvraag
Aan de slag
Of je gaat al zelf aan de slag met vraag 6, 7, 8 en 9 op blz 164/165 in je boek
Of je oefent samen met mij nog twee opdrachten
Slide 18 - Tekstslide
Maak zelf een bedrijfskolom:
Slide 19 - Open vraag
Je hebt een auto gekocht voor €18.000,- Deze auto gaan 15 jaar mee. Hoeveel moet je per jaar afschrijven?