Vraagzinnen maken uitleg

Poser une question
Een vraag stellen



1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Poser une question
Een vraag stellen



Slide 1 - Tekstslide

Objectif du cours
Aan het einde van deze les...
kan ik op 3 manieren een vraagzin maken en kan ik deze gebruiken om van een bevestigende zin een vragende zin te maken. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak je een vraagzin?
  1. vraagteken achter de zin zetten.
    par exemple: tu as un frère. --> tu as un frère? 
  2. De est-ce que manier 
Je plakt est-ce que/est-ce qu' vóór de normale zin
Par exemple: tu as un frère --> est-ce que tu as un frère?
3. Inversie
Je draait onderwerp en persoonsvorm om (met een '-' ertussen)
Tu as un frère --> as-tu un frère

Slide 3 - Tekstslide

Des exemples
Vous faites du sport le week-end.
Est-ce que vous faites du sport le week-end?
Faites-vous du sport le week-end?

Ils sont très forts en français!
Est-ce qu'ils sont très forts en français?
Sont-ils très forts en français?

Slide 4 - Tekstslide

Des exeptions
Inversie kan ALLEEN bij persoonlijke voornaamwoorden (je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils, elles)

Vraagwoorden: wanneer er een vraagwoord in de zin moet komen, dan zet je deze VOORAAN! Enkele vraagwoorden zijn: pourquoi, quand, où, quel(heeft meerdere vormen), comment

Slide 5 - Tekstslide

Au travail!
Faites: les exercices de la source(bron) i

Vous avez jusqu'à 14h10 (quatorze heures dix)

Slide 6 - Tekstslide

Maak vragend (schrijf de hele zin op):
Tu vas au cinéma ce soir.

Slide 7 - Open vraag

Welke zin(nen) is/zijn NIET juist? (meerdere antwoorden juist)
A
Faites vous les devoirs?
B
Est-ce que vous faites les devoirs?
C
Faites-vous les devoirs?
D
Est ce qu'vous faites les devoirs?

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm? Leg uit waarom
1. Est-ce que il est grand?
2. Est-ce qu'il est grand?

Slide 9 - Open vraag

La semaine prochaine!
SO over de woordjes van chapitre 3 (alleen de woordjes, niet die zinnen)
Maandag: groep A
Dinsdag: groep B

Slide 10 - Tekstslide