In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Tekst
Slide 2 - Tekstslide
Wat verwacht ik van jou?
Positiviteit
Onthoudt ik ben hier om mijn werk te doen, lesgeven
JIj bent hier om te leren
Als wij samenwerken kunnen wij goede resultaten halen!
Welkom in mijn les
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeelden van Procedures
Slide 4 - Tekstslide
Procedures
Dus procedures zijn er om ervoor te zorgen;
Dat wij de dingen op de goede manier gaan
Dat het rustig blijft
Op die manier kunnen wij leren. En goede cijfers halen
Slide 5 - Tekstslide
Binnenkomst
Je wacht in een rij bij de kapstok
Wij groeten elkaar
Je gaat op je plek zitten
Legt je spullen klaar
Slide 6 - Tekstslide
Vergeet de telefoon niet op te bergen!! Als ik hem zie dan neem ik deze in!
Slide 7 - Tekstslide
Wat ligt er op tafel?
Boeken
Etui
Laptop(tablet stand)
Schrift
En je gaat aan de slag met het werk op het bord
In dit geval ga je meedoen aan de lesson-up les. Met je eigen naam.
Slide 8 - Tekstslide
even oefenen!
Slide 9 - Tekstslide
Steek ik mij hand omhoog? Dan wordt het stil
Slide 10 - Tekstslide
even oefenen!
Slide 11 - Tekstslide
Uitleg
Je luister actief
Je laptop ligt in tablet modus
Je schrift is open, zodat je een aantekening kan maken
Heb je een vraag over het onderwerp? steek je vinger op en wacht todat ik aan je vraag wat de vraag is.
Slide 12 - Tekstslide
Plaats in de klas
Ik bepaal waar je zit en naast wie je zit
Slide 13 - Tekstslide
Werken
Wij zullen veel zelfstandig werken
Je mag samenwerken
Je geluidsniveau is fluisterniveau
Heb je een vraag steek je vinger op
Ik loop rond om uitleg te geven
Slide 14 - Tekstslide
Vandaag
Voorbereiden op repetitie
Schrijf op wat je nog weet
Er gaat een blad rond dat jij mag aanvullen
15 min dan quiz vragen maken
timer
15:00
Slide 15 - Tekstslide
Sleep de nummers van de zinnen naar het juiste land in de kaart.
De aanleiding van de Eerste Wereldoorlog was de moord op de kroonprins van …
1
Hij werd vermoord in …
2
De bewoners van … waren woedend!
3
Hun sterke bondgenoot, … , begreep dat helemaal en liet weten: “Als er oorlog komt, zullen wij jullie helpen”
4
Slide 16 - Sleepvraag
Eerste Wereldoorlog...
...of Tweede Wereldoorlog?
Slide 17 - Sleepvraag
➤Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde van vroeger naar later.
De oorlog is voorbij:
op 11 november 1918
Kroonprins Frans-Ferdinand wordt vermoord door Gavrilo Princip.
Rusland sluit een wapenstilstand met Duitsland.
De Verenigde Staten gaan meedoen met de oorlog.
De Eerste Wereldoorlog begint.
Slide 18 - Sleepvraag
1. Sleep de begrippen naar de juiste plek.
2. Zet het bij de aanleiding van de oorlog.
Militarisme
Bondgenoten
Nationalisme
Moordaanslag
Modern imperialisme
Slide 19 - Sleepvraag
De Verenigde Staten raakten bij de oorlog betrokken toen een geheim bericht werd onderschept: het zogenaamde Zimmermantelegram.
Kan jij de volgende code kraken? Sleep de letters naar de vakken ernaast.
Je mag er pen en papier bij gebruiken.
Belangrijke hint:
Alles schuift 3 plaatsen op.
H=K | ROT3
!
H O X X H
P K B I
A B
Z L A B
K
R
K
N
E
R
A
A
K
D
O
E
S
L
C
C
O
S
E
L
A
D
S
C
Slide 20 - Sleepvraag
De Eerste Wereldoorlog verliep heel anders dan eerdere oorlogen. ➤Welke verschil was er?
A
De Eerste Wereldoorlog was veel omvangrijker dan eerdere oorlogen, doordat veel landen én hun kolonies meededen.
B
De Eerste Wereldoorlog zou kort duren. “Met Kerstmis zijn we weer thuis”, zeiden de soldaten. Dat viel tegen. De oorlog duurde veel langer dan de oorlogen die eerder uitgevochten waren: niet weken of maanden, maar jaren.
C
Rusland stopte ineens met vechten (terwijl de oorlog nog bezig was), de Verenigde Staten gingen zich ermee bemoeien... het was een beetje een chaos. In eerdere oorlogen gebeurde dat niet.
D
De wapens die tijdens de Eerste Wereldoorlog gebruikt werden, waren veel krachtiger dan wapens uit eerdere oorlogen. Daardoor ontstond een nieuwe manier van oorlog voeren.
Slide 21 - Quizvraag
➤Nationalisme is:
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.
Slide 22 - Quizvraag
➤Welk woord heeft niets te maken met militarisme?
A
soldaat
B
volkslied
C
uniform
D
medailles
Slide 23 - Quizvraag
➤De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 24 - Quizvraag
Kies de juist volgorde
A
Lenin, Stalin, Nicolaas II
B
Nicolaas II, Lenin, Stalin
C
Stalin, Lenin, Nicolaas II
D
Nicolaas II, Stalin, Lenin
Slide 25 - Quizvraag
Stalin organiseerde showprocessen. Welke reden had hij daarvoor?
A
Zo liet hij zien dat hij beter was dan zijn voorganger, die mensen zonder proces in strafkampen liet opsluiten.
B
Dankzij de showprocessen werd duidelijk dat de planeconomie goed werkte.
C
Dankzij de showprocessen leek het alsof er in de Sovjet-Unie een eerlijke rechtspraak was.
D
Door de showprocessen werd Stalin steeds populairder, ook bij zijn tegenstanders.
Slide 26 - Quizvraag
Het doel van terreur is dat het volk in angst leeft en daardoor niet in opstand durft te komen.
A
Dit is waar
B
Dit is niet waar
Slide 27 - Quizvraag
In een totalitaire samenleving, zoals in de Sovjet-Unie, heeft de overheid alle macht. De overheid kan terreur dus makkelijk tegengaan. Daarom komt er in een totalitaire samenleving vrijwel nooit terreur voor.
A
Dit is waar
B
Dit is niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Na de Eerste Wereldoorlog verloren veel Duitse burgers het vertrouwen in hun regering. Kies de antwoorden die uitleggen hoe dat komt.
A
De regering had het voor Duitsland vernederende Verdrag van Versailles getekend. Veel Duitse burgers waren daar kwaad om.
B
De regering legde de bevolking erg strenge wetten op. Toen Duitsland nog een keizer had, had de bevolking veel meer vrijheid.
C
De regering had de Republiek van Weimar veroverd. Dat was volgens veel Duitsers onverstandig, omdat het waarschijnlijk tot wraak van de geallieerden zou leiden.
D
De regering nam weinig effectieve maatregelen tegen de economische crisis.
Slide 29 - Quizvraag
Waarom werd Duitsland extra zwaar getroffen door de wereldwijde economische crisis?
A
Het Dawesplan werd stopgezet.
B
Duitsland had geld uitgeleend aan andere landen om de economie weer op te bouwen.
C
Hitler had enorme schulden gemaakt om het leger weer op te bouwen.
D
De Amerikaanse president had opdracht gegeven om alle Duitse producten uit Amerikaanse winkels te halen.
Slide 30 - Quizvraag
Een vrouw laat haar kachel branden op papiergeld. Waar en wanneer is deze foto gemaakt?
A
in de Verenigde Staten, kort na de beurskrach van 1929
B
in Duitsland, tussen 1921 en 1924, toen de inflatie extreem hoog was
C
in Italië, kort nadat Mussolini aan de macht kwam.
D
in de Republiek van Weimar, direct nadat de keizer naar Nederland was gevlucht
Slide 31 - Quizvraag
In 1929 brak over de hele wereld een grote economische crisis uit. Duitsland werd extra hard getroffen.
→Waarom werd Duitsland extra hard getroffen?
A
Omdat Duitsland jarenlang te veel geld had uitgegeven aan bewapening.
B
Omdat Duitsland jarenlang te veel snelwegen had aangelegd.
C
Omdat Duitsland ook nog leningen en herstelbetalingen moest betalen.
D
Omdat Duitsland weigerde een aanpassingspolitiek te voeren.
Slide 32 - Quizvraag
→Welke uitspraak past bij de ideeën van Hitler?
A
De parlementaire democratie is een slechte vorm van bestuur
B
Godsdienst moet de basis van de politiek zijn.
C
Het groepsbelang is minder belangrijk dan de vrijheid van het individu.
D
Man en vrouw zijn in de maatschappij gelijk aan elkaar.
Slide 33 - Quizvraag
Hitlers NSDAP had 43,9% van de stemmen gekregen en was daarmee de grootste partij. Maar de NSDAP had geen meerderheid, want 43,9% is minder dan de helft. Hitler kon dus niet alles zelf beslissen, hij moest steeds praten met andere politieke partijen.
→Hoe zorgde Hitler ervoor dat hij alsnog alle macht kreeg? Kies het juiste antwoord.
A
Tijdens de Nacht van de Lange Messen liet Hitler zijn tegenstanders vermoorden.
B
Hitler liet zijn tegenstanders bedreigen door de Schutzstaffel (SS), waardoor zij geen gebruik meer durfden te maken van de vrijheid van meningsuiting.
C
Hitler pleegde een staatsgreep.
D
Hitler bedacht de machtigingswet, waardoor hij beslissingen mocht nemen zonder toestemming van het parlement.
Slide 34 - Quizvraag
Gebruik de bron
→Waarom is deze afbeelding een voorbeeld van propaganda? Kies het juiste antwoord.
A
Je ziet allemaal hakenkruizen op de tekening. Blijkbaar was Hitler aan de macht toen deze afbeelding werd gemaakt. Dat is propaganda: aan de macht zijn.
B
Hitler ziet er stoer uit op deze afbeelding. Hij is niet bang, hij laat zien dat hij zijn volk zal leiden. Het is dus reclame voor Hitler, en dat is wat propaganda is: politieke reclame.
C
Je ziet op de tekening dat de zon schijnt. Dat betekent dat het goed gaat met de mensen. Als het goed gaat met mensen, zijn ze heel erg propaganda.
D
Hij heeft een heel leger bij zich, dat staat achter hem. Waarschijnlijk gaat hij iedereen die het niet met hem eens is, heel hard aanpakken. En dat is wat propaganda is: je tegenstanders uitschakelen.
Slide 35 - Quizvraag
→Hitler is democratisch gekozen.
A
Ja
B
Nee
Slide 36 - Quizvraag
→Hoe heet het boek van Hitler?
A
Mein Kamp
B
Hitler
C
Mein Krieg
D
Mein Kampf
Slide 37 - Quizvraag
→Waarom was het vreemd dat Hitler en Stalin een niet-aanvalsverdrag sloten?
A
Hitler en Stalin waren beiden dictator.
B
Hitler had een hekel aan communisten.
C
Stalin had een hekel aan communisten.
D
Hitler en Mussolini sloten een verdrag.
Slide 38 - Quizvraag
→Wat gebeurde er op 27 februari 1933 in Berlijn?
A
Hitler wordt rijkskanselier.
B
Hitler pleegt een staatsgreep.
C
De Rijksdag brandt af.
D
Parlement neemt machtigingswet aan.
Slide 39 - Quizvraag
→Waarom hadden veel Duitsers hoge verwachtingen van Hitler als leider?
A
Hitler zou zorgen voor betere tijden voor het Duitse volk.
B
Hitler kon goed samenwerken met andere partijen.
C
Hitler zorgde voor vrede met andere landen.
D
In die tijd kon het eigenlijk toch al niet slechter gaan...
Slide 40 - Quizvraag
Gebruik de bron
→Wie is deze man?
A
Benito Mussolini
B
Adolf Hitler
C
Joseph Stalin
D
Anton Mussert
Slide 41 - Quizvraag
→Hoe werden de aanhangers van Hitler genoemd?
A
kampbeulen
B
verraders
C
Ariërs
D
nazi's
Slide 42 - Quizvraag
→Wanneer kwam Adolf Hitler als dictator aan de macht?
A
1924
B
1933
C
1936
D
1939
Slide 43 - Quizvraag
→Welk land werd als eerste door Hitler aan Duitsland toegevoegd?
A
Polen
B
Oostenrijk
C
Tsjecho-Slowakije
D
Denemarken
Slide 44 - Quizvraag
→Op welke politieke stroming baseerde Hitler zijn ideeën?