Wat krijg je in de toets?
- Er wordt gevraagd naar
relaties tussen zinnen (denk aan de signaalwoorden), bijvoorbeeld een
middel-doel relatie
voorbeeld: dit zijn de gitaren(middel) waarmee we muziek maken(doel).- Je moet het verschil weten tussen een standpunt(iets wat jij vindt) en een argument(waarom vind je dat)
- Veel korte en langere teksten die je moet lezen. Begin altijd oriënterend en ga pas intensief lezen als er om een samenvatting o.i.d. wordt gevraagd! Een handleiding o.i.d. hoef je nooit intensief te lezen, maar zoekend!
- Je moet weten wat misleidend betekent
- Je moet hoofd- en bijzaken kunnen onderscheiden. De hoofdzaken staan meestal in alinea 1, (soms 2) en elke eerste en laatst zin van iedere alinea. De bijzaken staan soms onderaan of voorbeelden zijn ook bijzaken.
- Je moet de tekstdoelen kennen: instrueren(handleiding), informeren(krantenartikel met feiten), overtuigen(betoog met een standpunt en argumenten en een mening), activeren&aansporen(reclametekst,inschrijfformulier, meld je nu aan!), adviseren(geven van advies)