In deze les leer je hoe je hoofdletters en leestekens op de juiste manier gebruikt.
Slide 2 - Tekstslide
Bekijk de tekst, waar moeten de hoofdletters en leestekens.
de leeuw en de muis
op een dag ving een leeuw een muis het beestje vroeg de leeuw hem los te laten in ruil daarvoor beloofde hij de leeuw te helpen daar moest de leeuw hard om lachen maar hij liet de muis toch lopen niet lang daarna hoorde de muis een luid gebrul in het bos jagers hadden de leeuw gevangen in een net waaruit hij niet kon ontsnappen de muis begon meteen te knagen en al snel was er een groot gat in het net zo kwam de leeuw vrij de kleine muis redde het leven van de grote leeuw en ze bleven voor altijd vrienden
Slide 3 - Tekstslide
Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.
Zo gebruik je hoofdletters:
Je schrijft een hoofdletter: - aan het begin van een zin: Train jij om je opslag te verbeteren?
Slide 4 - Tekstslide
bij namen: Merlin Uiterwaal, Zeeuws-Vlaanderen, Snackpoint Charlie, Agnietenplas, Dorpsstraat, Verenigde Naties, Blokker, Boy 7, Home Alone.
Let op: tussenvoegsels, zoals de, van of van de schrijf je zonder hoofdletter als de voornaam of voorletter ervoor staat:
Joke van der Steen, mevrouw J.S. de Groot-van der Steen, Bas van der Valk, Mounir el Hamdaoui.
Slide 5 - Tekstslide
Als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter:
de heer Van der Valk, mevrouw De Groot-van der Steen, de heer El Hamdaoui.
De verkorte vormen ’t en d’ worden altijd als kleine letter geschreven:
Maarten ’t Hart, mevrouw d’Ancona.
Slide 6 - Tekstslide
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Europeaan, Amsterdammer, het schoolvak Engels, Overijsselse, Zuid-Chinese.
Géén hoofdletter krijgen de namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken: zondag, maart, winter, zuidwesten.
Slide 7 - Tekstslide
Zo gebruik je leestekens
Je eindigt een zin met een punt, een vraagteken of een uitroepteken: – een punt komt na een gewone zin: Morgen schijnt de zon. – een vraagteken zet je na een vraag: Welke artiest zingt dit liedje eigenlijk? – met een uitroepteken geef je een zin extra nadruk: Dat is geweldig! of ‘Pas op!’ riep ze.
Slide 8 - Tekstslide
Een komma gebruik je: – tussen twee persoonsvormen: Als er markt is, speelt het carillon in de toren.
– voor voegwoorden, zoals als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra.
Slide 9 - Tekstslide
Zet in het algemeen geen komma voor en en of.
Slide 10 - Tekstslide
Pak nu je laptop en maak de opdrachten van de digitale methode die ik heb klaargezet in de planning.