1.3 Europese landbouw en de rest van de wereld

Programma
  1. Terugblik vorige les:
    - oorzaak-gevolg schema
    - pubquiz in teams

  2. Uitleg paragraaf 1.3 

  3. Oefenen met stof
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma
  1. Terugblik vorige les:
    - oorzaak-gevolg schema
    - pubquiz in teams

  2. Uitleg paragraaf 1.3 

  3. Oefenen met stof

Slide 1 - Tekstslide

Meer of minder?

Slide 2 - Tekstslide

Pubquiz: (Over)leven in EU §1 en 2
  • Je mag je boek gebruiken, maar let op! Je hebt maar 30 seconden per vraag.
  • Overleg in tweetallen 
  • Schrijf jullie gezamenlijke antwoord op het antwoordblad
  • Vragen over (de belangrijkste dingen) van overleven in EU tot nu toe


    Een ander duo checkt straks jouw werk 

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 1
In 1951 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal opgericht. Zij hielden zich bezig met kolen en staal voor de wapenhandel, maar bemoeide zich niet met de landbouw. 

De voedselkringloop speelde zich op lokale schaal af (niet internationaal). Boeren deden aan akkerbouw én veeteelt.

Hoe heet zo'n boerenbedrijf dat allebei doet? 
1 punt

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 2
In 1957 werd de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht. Tijdens en na WO2 waren er veel voedseltekorten.
De zes lidstaten spraken twee kerndoelen af.

Wat waren deze twee kerndoelen?
2 punten

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 3
Hoe heet de subsidie waarbij boeren voor ieder product dat ze leverden, een geld bedrag ontvingen. 
1 punt

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 4
Aangemoedigd door subsidies probeerden boeren hun productie te verhogen.

Veel boeren gingen zich daarom specialiseren.
Wat wordt bedoeld met specialisatie
1 punt

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 5
Boeren ruilen stukken land met elkaar, om efficiënter te zijn. Deze ontwikkeling zie je op de foto's. Hoe heet dit? 
naar
1 punt

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 6
Een boer met 30 koeien kan geen melkrobot betalen, een boer
met 300 koeien wel. 

Boerenbedrijven werden steeds groter om zo de
productiekosten te verlagen en de opbrengst te 
verhogen. 

Zijn er door de schaalvergroting meer of minder
boerenbedrijven in Nederland? 
1 punt

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 7
Boeren waren te succesvol, er werd te veel geproduceerd. 
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid bedacht toen de quota. 

Wat hield dat in? 
1 punt

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 8
Sommige boeren in de EU verliezen de concurrentiestrijd in de interne markt en stoppen. Als boeren ermee stoppen, gaat de leefbaarheid op het platteland achteruit. Op de foto's zie je voorbeelden hoe de EU helpt.
Hoe heet deze hulp?
1 punt

Slide 11 - Tekstslide

Pubquiz: (Over)leven in EU §1 en 2
  • Geef je antwoorden aan het tafeltje achter je
  • Het achterste tafeltje geef het aan de voorste 

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 1
In 1951 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal opgericht. Zij hielden zich bezig met kolen en staal voor de wapenhandel, maar bemoeide zich niet met de landbouw. 

De voedselkringloop speelde zich op lokale schaal af (niet internationaal). Boeren deden aan akkerbouw én veeteelt. Hoe heet zo'n boerenbedrijf dat allebei doet? 
Gemengd bedrijf

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 2
In 1957 werd de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht. De zes lidstaten spraken twee kerndoelen af.

Wat waren deze twee kerndoelen?
  • Voldoende beschikbaar en betaalbaar voedsel voor Europese burgers
  • Europese boeren redelijke levensstandaard met stabiel inkomen

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 3
Hoe heet de subsidie waarbij boeren voor ieder product dat ze leverden, een geld bedrag ontvingen. 
1 punt
Productiesubsidie

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 4
Aangemoedigd door subsidies probeerden boeren hun productie te verhogen.

Veel boeren gingen zich daarom specialiseren.
Wat wordt bedoeld met specialisatie
1 punt
Boeren kiezen voor veeteelt óf akkerbouw

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 5
Boeren ruilen stukken land met elkaar, om efficiënter te zijn. Deze ontwikkeling zie je op de foto's. Hoe heet dit? 
naar
1 punt
ruilverkaveling

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 6
Een boer met 30 koeien kan geen melkrobot betalen, een boer
met 300 koeien wel. 

Boerenbedrijven werden steeds groter om zo de
productiekosten te verlagen en de opbrengst te 
verhogen. 

Zijn er door de schaalvergroting meer of minder
boerenbedrijven in nederland? 
1 punt
minder

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 7
Boeren waren te succesvol, er werd te veel geproduceerd. 
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid bedacht toen de quota. 

Wat hield dat in? 
Een boer mag maar een maximale hoeveelheid aan gewas of dier produceren. 
(Ga je erover heen: boete)
1 punt

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 8
Sommige boeren in de EU verliezen de concurrentiestrijd in de interne markt en stoppen. Als boeren ermee stoppen, gaat de leefbaarheid op het platteland achteruit. Op de foto's zie je voorbeelden hoe de EU helpt.
Hoe heet deze hulp?
Subsidie voor plattelandsontwikkeling
1 punt

Slide 20 - Tekstslide

1.3 Europese landbouw en de rest van de wereld

Sla je boek open op pagina 23!

Slide 21 - Tekstslide

Lesdoel(en)
Aan het einde van de les kan ik:
zelf laten doen
  • Uitleggen wat de                           is en welke invloed heeft WTO op de landbouw in Europa? 
  • Uitleggen wat de gevolgen van de WTO-afspraken zijn voor de landbouw  in Europa en daarbuiten? 

WTO
World Trade Organization

Slide 22 - Tekstslide

Reststromen 
Lees intro tekst . (blz. 23)
Leg uit waarom hoort zo een stal bij een efficiënte voedselsysteem? 
timer
1:00

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

EU-handel in de landbouwproducten 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

WTO
  • Naast EU speelt WTO ook rol in landbouw

  • Filosofie = vrijhandel, elk land eerlijke kans om te ontwikkelen

  • Alle EU-lidstaten onderdeel van WTO 

Slide 29 - Tekstslide

WTO: 4 basisregels
  1.  Als één land een gunstige voorwaarde krijgt, geldt dat voor alle landen.

  2. Geen onderscheid tussen buitenlandse en 'eigen' producten.

  3. Tarieven moeten vast zijn, dat geeft zekerheid en vertrouwen

  4. Oneerlijke handelspraktijken zijn niet toegestaan

Slide 30 - Tekstslide

Fort Europa 
In het verleden:
  • productie- en inkomenssubsidies
  • invoertarieven 
  • uitvoersubsidies (dumping)

Tegenwoordig:
  • rechtvaardiger 
  • 90% is nu fair, alleen de invoertarieven bestaan nog 

Slide 31 - Tekstslide

Van fort naar vrije markt
Waarom?                                 EU wil graag eerlijker produceren en handelen  


Vrijhandel heeft voor- en tegenstanders...
1) Leidt meer vrijhandel tot meer concurrentie voor de Europese landbouw en/of een grotere afzetmarkt? 
2) Gaan vrijhandel en verduurzaming samen?
3) Zal meer vrijhandel de welvaart op de wereld beter verdelen?           

Slide 32 - Tekstslide

Lesdoel(en)
Aan het einde van de les kan ik:

  • Uitleggen wat de                           is en welke invloed heeft WTO op de landbouw in Europa? 
  • Uitleggen wat de gevolgen van de WTO-afspraken zijn voor de landbouw  in Europa en daarbuiten? 

WTO
World Trade Organization

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag!
Zelfstandig werken
Lees:
- paragraaf 1.3 (p.23t/m 26)

Maak:
- opdracht 2,3,4,5,8,9



timer
25:00

Slide 34 - Tekstslide

Lesdoelen check
Aan het einde van de les kan ik:

  • Uitleggen wat de WTO  is en wat hun basisregels zijn
  • Uitleggen wat de gevolgen van de WTO-afspraken zijn voor de landbouw

Ga naar https://b.socrative.com/login/student/
Code is JDWAK
Ben je klaar, mag je rustig je tas pakken

Slide 35 - Tekstslide