Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Luister toets havo 2
Tekst
1 / 41
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
In deze les zitten
41 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
70 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Tekst
Slide 1 - Tekstslide
STARTKLAAR
We starten in 3 minuten.
Slide 2 - Tekstslide
COMPRENSIÓN
Havo 2, Período 1
Unidad 1 y 2
Luister en antwoord de vragen.
Slide 3 - Tekstslide
Lesprogramma
1- Luistertoets
2- Herhaling Es, Está, Hay
3- Hehaling Tener en Gustar
4- Bijvoeglijk Naamwoorden
5- Más.... que, tanto como, tantos.....como
6- Ir a + HEEL WERKWOORD
Slide 4 - Tekstslide
Materiaal voor de toets
Blauw pen/ Bolígrafo azul
Oren/ Orejas
Slide 5 - Tekstslide
Luistertopdracht 1 Havo 2
Slide 6 - Tekstslide
Luisteropdracht 2 Havo 2
Slide 7 - Tekstslide
Luisteropdracht 3 Havo 2
Slide 8 - Tekstslide
Está en Francia, es muy bonita y hay muchos museos.
(Weet je welke stad is?)
Slide 9 - Tekstslide
¿Hay, Ser o Estar?
"En el parque no ....... casas".
A
están
B
son
C
hay
D
estar
Slide 10 - Quizvraag
HAY, SER OF ESTAR?
En París ......... muchos museos importantes
A
están
B
es
C
son
D
hay
Slide 11 - Quizvraag
SER of ESTAR?
Mi madre ... de España
A
es
B
está
Slide 12 - Quizvraag
SER of ESTAR?
¿Dónde ... los gatos?
A
son
B
están
Slide 13 - Quizvraag
hay, ser of estar?
Jorge Y Pilar ............. de Barcelona.
A
hay
B
son
C
están
Slide 14 - Quizvraag
SER of ESTAR?
Mañana es/está lunes
A
es
B
está
Slide 15 - Quizvraag
SER o ESTAR:
¿Dónde .................. las llaves?
A
está
B
son
C
están
D
es
Slide 16 - Quizvraag
SER of ESTAR:
¿David .................. el hermano de mi amiga?
A
está
B
son
C
están
D
es
Slide 17 - Quizvraag
Hay, ser of estar?
En el pueblo ___ tres escuelas.
A
estáis
B
están
C
son
D
hay
Slide 18 - Quizvraag
¿Ser of Estar?
locatie
A
ser
B
estar
Slide 19 - Quizvraag
Ser of estar?
beroep
A
ser
B
estar
Slide 20 - Quizvraag
Ser of estar?
gemoedstoestand
A
ser
B
estar
Slide 21 - Quizvraag
GUSTAR
A mí, Me
A tí, Te
A él/ella, Le
A nosotros/nosotras, Nos
A vosotros/vosotras, Os
A ellos/ellas, Les
Enkelvoud
GUSTA
el
básquet,
la
ciudad, bailar
Meervoud
GUSTAN
los
animales,
las
plantas...
Slide 22 - Tekstslide
Hoe vragen we "Wat vind je leuk"?
¿ (a tí)
Te
gusta el fútbol? Sí, (a mí),
me
gusta mucho. / A
mí
no.
¿
Te
gustan los videojuegos? No, a mí
no me
gustan. (los videojuegos) / ¡A
mí
sí!
¿
Os
gusta la Navidad? Sí,
nos
gusta mucho. /
No, no
nos
gusta demasiado...
Slide 23 - Tekstslide
¿Gusta of gustan?
Me (gustar) los deportes de aventuras.
A
gusta
B
gustan
Slide 24 - Quizvraag
¿Gusta o gustan?
¿Te (gustar) ir al instituto y aprender?
A
gusta
B
gustan
Slide 25 - Quizvraag
¿Gusta of gustan?
A ella le (gustar) la biología y las matemáticas
A
gusta
B
gustan
Slide 26 - Quizvraag
¿me gusta o me gustan?
Me gusta/gustan el tenis
A
Me gusta
B
me gustan
Slide 27 - Quizvraag
¿me gusta o me gustan?
Me gusta/gustan mucho comer pizza
A
Me gusta
B
me gustan
Slide 28 - Quizvraag
Wat is Estoy muy bien!
A
Ik ben ok!
B
Hij is ok!
C
We zijn goed!
D
Het gaat heel goed met mij!
Slide 29 - Quizvraag
Wat betekent CONTENTO?
A
Tevreden
B
Bang
C
Moe
D
Verdrietig
Slide 30 - Quizvraag
Wat betekent NERVIOSO?
A
Sympathiek
B
Beginnen
C
Boos
D
Onrustig
Slide 31 - Quizvraag
Wat betekent BASTANTE?
A
Erg
B
Beetje
C
Nogal
D
Begroeten
Slide 32 - Quizvraag
gordo / flaco
fuerte / débil
sabroso / soso
paciente / impaciente
bonito / feo
amable / descortés
alegre / triste
divertido / aburrido
cansado / descansado
Slide 33 - Tekstslide
Página 18, MI GRAMÁTICA
A
infinitief vorm= heel werkwoord
https://nl.wikipedia.org/wiki/Infinitief
A
Slide 34 - Tekstslide
VOY VAS
VA
VAMOS
VAIS
VAN
MAAK EEN
PLAN VOOR HET WEEKEND.
Sábado voy al parque a patinar.
Slide 35 - Tekstslide
¿Cuál es la forma correcta de decir 'voy a correr' en neerlandés?
A
Voy a correr
B
Ik ga rennen
C
Yo ir a correr
D
Ir a correr
Slide 36 - Quizvraag
¿Cómo se dice 'van a cantar' en neerlandés?
A
Gaan zingen
B
Zij gaat zingen
C
Gaat zingen
D
Ze gaan zingen
Slide 37 - Quizvraag
¿Cuál es la traducción correcta de 'vas a comer' al neerlandés?
A
Ik ga eten
B
Ga jij eten?
C
Jij gaat eten
D
Gaan eten
Slide 38 - Quizvraag
¿Cómo se dice 'vamos a viajar' en neerlandés?
A
Gaan reizen
B
Ga ik reis een
C
Jullie gaat reizen
D
We gaan reizen
Slide 39 - Quizvraag
HERINNERING
Sluit je aan bij de LessonUp-les via de link die ik eerder heb gedeeld in de Teams-klaschat in de vorm van een bericht.
Slide 40 - Tekstslide
SUCCESS
Gebruik alle hulpmiddelen die je hebt om te studeren en geniet van je studieproces, het komt goed!
Slide 41 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Luister toets havo 2
6 dagen geleden
- Les met
41 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Luister toets havo 2
5 dagen geleden
- Les met
41 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Luistertoets/ Herhaling Unidad 1 & Unidad 2
5 dagen geleden
- Les met
33 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Luistertoets/ Herhaling Unidad 1 & Unidad 2
5 dagen geleden
- Les met
33 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Luistertoets/ Herhaling Unidad 1 & Unidad 2
5 dagen geleden
- Les met
33 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Recap Unidad 1 en start van 2
9 dagen geleden
- Les met
25 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
herhalen verschillende hoofdstukken
Juni 2024
- Les met
40 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
vrijdag 17 september
September 2021
- Les met
17 slides
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3