1HV.U2.grammaire ex 8 avoir

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

1HV U2. 

schrijven    het schrift:

A3,A4,A6

Controleer: staan A1+A2 al in je schrift overgeschreven?

1HV U2.  ex 8 danser

ex 8 p.53.  avoir = hebben                                                          video  j'aime la vie

A3 théorie

Let op's 

1.  leeftijd zeggen  Tu as quel âge? J'ai douze ans

2. je ai > j'ai  / j'habite   ( klinker/stomme h )

3.  liaison : il a   elles on

1HV.U2.ex.8

U3

U2

U2

U2

0. De zinnen van Unité 2 in het boek plakken / controleren

1. inleveren: invitation  ex 7

2. elkaar overhoren werkwoord avoir + let op 1,2,3

3. zinnen opschrijven van ex 8b ( dictee) vorm

4. écouter opdrachten maken

1HV U2. grammaire ex 8 avoir

1HV U2. 

1HV U2. 

Vul de juiste vorm van het werkwoord avoir in.                    Bron GL

1 [1p] Tu __________ un copain?

2 [1p] Nous __________ deux copines.

3 [1p] Et vous __________ une grande famille?

4 [1p] Estelle __________ trois copains.

5 [1p] Deux copains __________ un petit jardin.

Bron GL Chp.1

1HV U2.  ex 8 avoir

ex 8 p.53.  avoir = hebben

A3 théorie

Let op's 

1.  leeftijd zeggen  Tu as quel âge? J'ai douze ans

2. je ai > j'ai  / j'habite   ( klinker/stomme h )

3.  liaison : il a   elles on

Avoir

1HV.U2.ex.8

U2

vul de juiste vorm in van het ww avoir.

Les jardins .............  dix fleurs

Les campings ......... une piscine.

ik eet geen (niet) chocola

eten  = manger 

Je ne mange pas le chocolat

U2

U2

Une famille 

C'est qui sur la photo ?

Famille moderne: qui a des parents divorcés ? qui a deux pères ou deux mères ? qui a une grande / petite famille ? 

Le garçon à gauche, il est content ou triste?

Le père au milieu, il est content ou fâché?

C'est qui sur la photo ?

Famille moderne: qui a des parents divorcés ? qui a deux pères ou deux mères ? qui a une grande / petite famille ? 

B1E - foto opdracht (cijferopdracht) Les 1

In groepjes van 4 werken.

1. Foto op een wit vel plakken. Let op : Onder de foto moet nog een lange tekst geschreven worden.

2. Wat ga je vertellen over de foto

(Klassikaal inventariseren) of leerlingen woordenboeken geven zodat ze een paar woorden zelf kunnen op zoeken. ( bos , rivier). 

3. Schrijf de tekst in klad in het Frans op.

Havo minimaal 50 woorden ( spaties geven de grens van een woord aan.)

VWO minimaal 65 woorden

4. Schrijf de tekst in het net in het Frans op onder de foto. Vaardigheid Écrire

5. Lever je dokument in bij je docent.

B1E - foto opdracht (cijferopdracht)  Les 2

Les 2:

1. Docent deelt de dokumenten uit. De leerlingen zitten in hun groepjes

2. Voorlezen: De leerlingen lezen aan elkaar hun tekst voor. Vaardigheid Parler

Uitspraak oefenen: laatste letter niet uitspreken. Terugblik U1 ex 11 prononciation

Uitspraakregels op het bord ( zie ex U1 ex 11)

3. Tekst afdekken, en vertellen over de foto zonder te spieken. Presenteren in het eigen groepje.

4. Dokument inleveren

5. Arrêt: Wat hebben we vandaag geleerd?

6. Leerlingen krijgen een nieuwe maakopdracht uit het boek, of ze maken het dokument nog verder af.

B1E studiemiddag

Op de studiemiddag hebben Corine en ik de opdracht van het beschrijven van een vakantiefoto (aan het einde van unité 2) uitgewerkt tot een lesvullende opdracht voor een cijfer. Deze ga ik in de Sinterklaasweek geven. Ik was niet van plan weging 1 te hanteren maar weging 1 aan het einde van het jaar voor alle extra/speciale opdrachten samen (zo heb ik het vorig jaar gedaan). Het is misschien handig als alle brugklasdocenten één lijn trekken. Ik vind wat jij doet ook prima.

U2

0. De zinnen van Unité 2 in het boek plakken / controleren

1. inleveren: invitation  ex 7

2. elkaar overhoren werkwoord avoir + let op 1,2,3

3. zinnen opschrijven van ex 8b ( dictee) vorm

4. écouter opdrachten maken

1HV U2. ex 8 avoir

1HV U2.  Vul in een vorm van avoir

1 Oui, nous avons une tente.

2 Oui, il a un frère.

3 Oui, j’ai deux chats

4 Oui, nous avons une sœur.

5 Oui, elles ont quatorze/14 ans.

6 Moi, j’ai une grande famille.

Bienvenue

Welkom bij GPL FRANS!

In deze les heb ik jouw ogen en jouw oren nodig en soms jouw antwoorden of mening.

Op de volgende slide wordt uitgelegd hoe d

wat je gaat leren en hoe.

On y va!

Qu'est-ce qu'on va faire?

Wat gaan we doen?

Je krijgt een verhaal te zien en te horen in het Frans.

Zodra jij iets ziet of hoort dat niet duidelijk is, steek dan een handje op.

Het is mijn taak om het voor jou begrijpelijk te maken.

Het is jouw taak om te laten weten wanneer het (nog) niet begrijpelijk is voor jou.

Une famille, c'est quoi, pour toi?
Als je denkt aan een standaard gezin, hoe ziet dat er uit, volgens jou?

Tu as une grande famille ou une petite famille? Heb jij een grote familie of een kleine familie?
Moi, j'ai ....

Tu as des frères ou des soeurs?
Heb jij broers of zussen?
Oui, j'ai ..... et .....
Non, je n'ai pas de frères ni des soeurs.

Comment tu te sens aujourd'hui? Hoe voel jij je vandaag?
Je me sens content(e) -tevreden, blij,
triste - verdrietig,
fâché -boos, bien -goed

Tu as un animal domestique?
Heb jij een huisdier?
Oui, j'ai ....
Non, je ne l'ai pas.

Qu'est-ce que tu prends au frigo quand tu voudras un goûter?
Wat pak jij uit de koelkast als je trek krijgt en iets tussendoor zou willen eten?

Une histoire

Er volgt nu een kort verhaal in het Frans.

Beluister en bekijk eerst het verhaal tot aan het einde.

Is er dan iets onduidelijk?

Steek dan je handje op.

Schrijf je vraag in de chat.

Une famille bizarre

Il y a une famille bizarre.

Dans la famille, il y a un papa, un garçon et un loup.

Le loup va au frigo, il ouvre le frigo et il voit un poulet.

Il prend le poulet, il mange le poulet.

Le papa est très fâché.

Le loup est triste parce que le papa est fâché.

Alors, le loup pleure.

Waar ging het verhaal over? Schrijf op wat je hebt begrepen.

Un loup est ...?

1. Een vos.
2. Een jongen.
3. Een wolf.
4. Een beer.

Un papa est ...?

1. Un garçon
2. un enfant
3. un animal
4. un père

Un loup est ...

1. un animal domestique
2. un petit animal
3. un animal sauvage
4. un être humain

Vrai?
Welke is waar?

1. La famille est bizarre.
2. Le garçon mange beaucoup.
3. Le papa est content.
4. Le loup est fâché.

Faux?
Welke is niet waar?

1. Le loup mange le poulet.
2. Le loup mange le garçon.
3. Le papa est fâché.
4. Le loup pleure.

Traduis: 'Il ouvre le frigo'.

1. Zij opent de koelkast.
2. Hij opende de koelkast.
3. Zij sluit de koelkast.
4. Hij opent de koelkast.

Vertaal: 'Il voit le poulet'.

1. Hij ziet de kip.
2. Hij vrat de kip.
3. Hij zag de kip.
4. Hij ziet de wolf.

Est-ce que tu aimes le poulet?
Houd jij van kip?

Bien fait!

Hoeveel heb je van deze les begrepen?

0100

Hoe vond je deze GPL Frans?

😒🙁😐🙂😃

Geef me 1 tip en 1 top.
Merci!

Merci beaucoup

et 

à bientôt!

1. Telefoon in de tas
2. Ga rustig zitten op je eigen plaats 
3. 
   

1. Pak je spullen:
   
2. agenda, pen, boeken, schrift
3. Tas op de grond naast je tafel